Dr. Saar Roelofs De
veerkracht van geïllustreerd met 10 cartoons (©)
deel
3 uit
Scriptum Psychologie (2008)
Aan de hand van uiteenlopende praktijkvoorbeelden laat Saar Roelofs in Deel 3 van Wie is er nu gek? zien dat mensen in psychische nood - ook zonder tussenkomst van hulpverleners - in staat zijn onvermoede innerlijke krachten aan te boren. Volgens de auteur is kunst een bron van inspiratie die aan inzicht en geestelijke groei kan bijdragen. In het boek vindt de lezer dan ook vele verwijzingen naar beeldende kunst, literatuur en muziek.
Motto van Wie is er nu gek?
"Maar er is een verstandelijk weten en een gevoelsweten.
Frederik
van Eeden
Ontvangst "Saar Roelofs focust op de creativiteit en veerkracht van patiënten. Evenzeer verwijst zij naar de veerkracht van kunstenaars en overlevenden van de Holocaust. Zij wijst er terecht op dat mensen in uitzonderlijke situaties vaak een enorm groeipotentieel vertonen, waarvan wij als therapeut nog veel kunnen leren." Tijdschrift voor Psychiatrie 5, 2009, Patrick Luyten
"Een buitengewoon steunende boodschap voor iedereen die in psychische nood verkeert." Zinweb, 6 juli 2008, Marga Haas.
"Een terecht betoog tegen het afhankelijk maken van mensen van professionele zorg. Verluchtigd met cartoons van eigen hand die verhelderend werken. Levendige casusbesprekingen. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 13 december 2008, P.C. Bügel.
Drieluik over de ggz Wie is er nu gek? vormt samen met Saar Roelofs' boek Niet storen (1997) en haar E-document Geen talent voor volgzaamheid. Mijn ervaring als psycholoog in de ggz een drieluik over de ggz.
|
De
veerkracht van
Inhoud 1. De twee kanten van de medaille |
Is Robert Schumann gek als hij in een manische toestand in vier dagen tijd zijn verrukkelijke Frühlingssymphonie componeert? Is Vincent van Gogh gestoord als hij met intense kleuren en heftige penseelstreken verbeten een maximale expressie najaagt? Is een kind, dat zich furieus verzet tegen wat het als onrecht ervaart, ziek?
Pieken
en dalen Hoezeer
hij ook in psychische moeilijkheden kan verkeren, een mens heeft
ook gezonde en vitale kanten. Hulpverleners kunnen deze kanten benutten.
In plaats daarvan leggen zij niet zelden de nadruk op de psychische
problematiek en het onvermogen van hun cliënt. Er
zijn eigenschappen die in de hulpverlening vaak uitsluitend als negatief
worden beschouwd, maar die ook hun positieve kanten kunnen hebben.
Mensen met een vurig temperament, bijvoorbeeld, hebben meestal
een leven met terugkerende hoogte- en dieptepunten. Zij kunnen
zich niet alleen in de put werken, maar ook hemel en aarde bewegen
om hun leven te verrijken. Hulpverleners voorzien hen echter vaak
al snel van een psychiatrisch etiket dat de aandacht vestigt op de
dalen en dat geen recht doet aan de pieken. Daarmee negeren zij de gezonde
kant van een aard waarin de remedie voor de minder gezonde kant ligt opgeslagen. Hier volgen een paar voorbeelden.
Vitaliteit Sonja
is een vechter. Zij is de jongste van vijf kinderen en groeit met weinig
vreugde op. Haar vader is een gevoelig en verlegen man met een oorlogstrauma
waarvoor hij langdurig in een psychiatrisch ziekenhuis wordt
behandeld. Daar beëindigt hij zijn leven. Zij beschrijft haar moeder als
liefdeloos en grillig. Sonja is echter niet voor een kleintje vervaard. ‘Al
als peuter kon ik het op een huilen zetten of een driftbui krijgen wanneer
ik me niet geaccepteerd voelde. Als ik iets onrechtvaardig vond,
ging ik dóór en dóór totdat ik mijn zin kreeg. Dus ik gaf niet zomaar
op. Ik wilde gewoon erkend worden.’ Wanneer
haar oudere broers en zusters het huis uitgaan, is de situatie tussen
Sandra en haar moeder soms onhoudbaar. Maar Sandra is geen meisje
dat haar mond houdt en zich aanpast. ‘Ik
haatte haar en ik haatte de hele wereld. Het was heel heftig. Zij was
bang dat ik haar zou vermoorden en omgekeerd was ik bang dat zij
mij zou vermoorden. Een enkele keer ging zij helemaal over de rooie.
Dan was ze gevaarlijk. Dan sloeg ze mij bijvoorbeeld met de staaf
van de stofzuigerslang. Pats,
pats, pats! Maar ik gooide mezelf helemaal
in de strijd, tot uitputting toe. Ik pikte niets meer.’ Als
jongvolwassene komt Sandra in een diep dal. Zij gaat in therapie. In
de behandeling ontdekt zij dat haar temperament haar grote kracht is.
Dat het haar enige middel was om de thuissituatie te overleven. En ook
dat zij diezelfde vitaliteit gebruikt om mooie dingen tot stand te brengen.
Zo speelt zij aanzienlijke Gezondheidszorg, Voor
het bulletin belangrijke
bijdrage
Vanuit
het hart Wie
kent niet de buste van Beethoven met woeste kop en wilde haren, die
menig piano siert? Beethoven was een heetgebakerd persoon met enorme
stemmingswisselingen. Met zijn terugkerende woedeaanvallen was
hij een moeilijk mens, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor zijn
omgeving. Het verhaal gaat dat hij eens wanhopig aan een compositie, het
Credo van
zijn Missa Solemnis,
werkte. Hierdoor werd hij zo
in beslag genomen dat hij het avondeten dat zijn dienstmeisjes hadden
bereid, vergat. Pas na middernacht kreeg de componist honger en
verzocht hij om zijn maaltijd. In Doctor
Faustus beschrijft Thomas Mann
(1875–1955) Beethovens vertwijfeling als volgt:
De
dove zong, jankte en stampte terwijl hij boven het Credo
gebogen zat,
– het was een zo ijselijk aangrijpend gehoor, dat het de aan de deur
luisterende [dienstmeisjes] het bloed in de aderen deed stollen. Toen
zij zich echter juist in diepe eerbied hadden willen verwijderen, was
de deur plotseling opengegaan, en Beethoven had in het kozijn
gestaan, – en zijn uiterlijk? Ontzettend! In verwaarloosde kleding, de
gelaatstrekken zo ontredderd dat het angst inboezemde, de loerende
ogen verward en verstrooid, had hij hen aangestaard en de
indruk gemaakt of hij juist een strijd op leven en dood (…) achter de
rug had.
Toen
de componist op het fornuis vervolgens een koude, verkoolde maaltijd
aantrof, barstte hij in een buitengewoon hevige woede uit die vijf
tot zes uur duurde, onafgebroken bulderend: ‘Kunt gij dan nog geen uur
met mij waken?’ Maar
met hoeveel toewijding en vindingrijkheid heeft Beethoven zijn
wisselende gemoedsaandoeningen niet in muziek vertaald. Bijvoorbeeld in
zijn beroemde Negende
Symfonie. Het beschouwelijk en troostend
derde deel is nog maar net uitgeklonken of we worden opgeschrikt
pauken,
gevolgd door een heftig betoog van celli en bassen. Na
deze uitbarsting wordt een lichtere passage ingezet die steeds uitbundiger wordt,
waarna de duivelse dissonant weer de kop opsteekt. Maar
onmiddellijk valt Beethoven zichzelf in de rede. Uit volle borst maant
een zanger tot meer vreugde: ‘O Freunde, nicht diese Töne! Sondern laßt
uns angenehmere anstimmen, und freudenvollere.’ En dan volgt
het jubelende slotkoor op Schillers gedicht Ode
an die Freude met het
alom bekende Alle
Menschen werden Brüder waar de
vreugdevonken vanaf
spatten. Dat alles in een tijdsspanne van nog geen tien minuten. En
we vinden het prachtig! Met
zijn muziek doet Beethoven niet alleen zijn luisteraars een plezier, hij had er zelf ook voldoening van, getuige de woorden die hij boven
het manuscript van zijn Missa
Solemnis schreef: ‘Vanuit het hart – dat
het weer naar het hart mag gaan.’ Wanneer
Beethoven zich als onbekend hedendaags componist met zijn
snel wisselende, hevige gemoedsaandoeningen tot de geestelijke gezondheidszorg
zou hebben gewend, zou de hulpverlener wellicht alleen een stoornis hebben gezien – misschien van het type ‘borderline’
– zonder ook maar te vermoeden op welke uitzonderlijke wijze de
componist zijn stemmingswisselingen in muziek vertaalt.
Na
een succesvolle behandeling zijn de klachten waarmee de cliënt in therapie
kwam, verminderd of verdwenen. Hij is weer in staat de draad van
zijn leven op te pakken. Als het goed is, heeft de hulpverlener hem middelen
aangereikt die zijn zelfstandigheid vergroten en waarmee hij
het heft in eigen handen kan nemen. Middelen die na de therapie van
blijvende waarde zijn. Want het leven gaat door. Er zijn altijd nieuwe ervaringen, nieuwe uitdagingen, nieuwe problemen die om een oplossing
vragen. Een hulpverlener is geen partner of coach die zijn cliënt jaar
in, jaar uit begeleidt. Hij kan hem helpen de therapeut in zichzelf te ontwikkelen.
Hij kan hem leren om – als het nodig is – zijn veerkracht te
mobiliseren en zelf oplossingen voor zijn problemen te vinden. Zoals de
befaamde psycholoog Carl Rogers (1902–1987), grondlegger van Client-centered
Therapy het formuleerde: de cliënt beschikt zelf over alle
noodzakelijke bronnen voor verandering; de oplossingen liggen binnen zijn bereik. Aldus fungeert de therapie als opmaat tot zelfredzaamheid.
Duikelaartje Voor
het verwerven van zelfstandigheid is een intensieve behandeling niet
altijd noodzakelijk. Wanneer er geen sprake is van diepgaande en hardnekkige psychische problematiek, is een zetje in de rug soms al genoeg.
Een therapeutische methode kan voor een cliënt een eyeopener zijn.
Een voorbeeld. Bij
psychische pijn kan het zinvol zijn de bakens te verzetten. Want –
zo leert wetenschappelijk onderzoek naar positieve emoties – vreugde activeert.
Het verruimt de blik en vergroot de verbeelding. Er komt genezende
energie vrij. Maar dat betekent niet dat negatieve emoties dienen
te worden ontkend. Want dan gaan ze als stoorzender ‘rondzingen’. Veel
mensen zijn echter geneigd emoties als verdriet, woede en angst krampachtig te onderdrukken. Dat kan iemands energie zodanig
blokkeren dat hij zich – ondanks zijn pogingen tot een optimistische levenshouding
– gedeprimeerd, gejaagd of gespannen voelt. In een korte
therapie kan een cliënt leren dat meegaan in de pijn soms verstandiger is
dan zich ertegen te verzetten. Dat door een afgebakende periode
van concentratie op de pijn de intensiteit ervan afneemt. Dat hij
er daarna met distantie naar kan kijken en in rust kan onderzoeken welke
oorzaken eraan ten grondslag liggen. Wanneer een cliënt binnen de
veilige context van de behandelkamer ervaart dat hij na het loslaten van
zijn emoties steeds weer als een duikelaartje in zijn centrum terugkeert, kan
dat een ‘remedie’ voor de rest van zijn leven zijn. Aldus fungeert de
hulpverlening als opmaat tot een toegenomen zelfstandigheid. Maar
een hulpverlener die te weinig op het stabiliserende vermogen van
zijn cliënt rekent en iedere negatieve emotie als een psychisch probleem beschouwt,
ziet zijn cliënt niet in zijn kracht en houdt hem langer afhankelijk dan nodig is.
Als
de tijd rijp is Soms
heeft een hulpverlener zijn cliënt alle middelen die voor verandering nodig
zijn in handen gegeven, maar kan de cliënt die nog niet benutten.
Daarvoor moet de tijd rijp zijn. Dat kan zelfs pas het geval zijn
wanneer een cliënt geen uitweg meer ziet. Als voorbeeld neem ik Lucy. Als
zij eind twintig is en op kamers woont, wordt Lucy suïcidaal. Zij
gaat in therapie, maar haar hulpverleners stellen haar keer op keer teleur. Na twee pogingen tot zelfdoding komt zij bij een vrijgevestigde vrouwelijke
hulpverlener door wie zij zich gerespecteerd
en begrepen voelt. Lucy
vertelt over haar leven. Over haar troosteloze jeugd, haar grillige moeder,
de depressies van haar vader en haar verlangen naar de dood. Haar therapeut legt haar uit dat haar huidige gevoelens van angst, verdriet bespreken
zij of er voor Lucy nog wel iets is om voor te leven. Dat is voor
beiden moeilijk en pijnlijk. ‘De uitkomst kon ook zijn dat er niks meer
was. Dat zij me niet meer op de volgende afspraak zou zien,’ aldus
Lucy. Ten slotte besluit Lucy om een einde aan haar leven te maken. Voordat zij hiertoe overgaat, schrijft zijhaar therapeut een lange afscheidsbrief.
‘Tijdens
het schrijven kwam er op een gegeven moment een om - slag.
Mijn therapeut zei namelijk altijd tegen mij dat het ook door mijn moeder
komt dat ik niet meer wil leven. Dat ik van haar te vaak gehoord
heb dat ik slecht ben. Dat vond ik zó’n onzin! Dat ben ik toen
ook gaan opschrijven. Vroeg me toen af: hoe zit dat dan? Al schrijvend
ontdekte ik dat er toch wel iets van waarheid in zat. Dat ik
eigenlijk niet zo slecht ben. Dat mijn doodsverlangen voortkomt uit
woede, haat, gemis. Ik besefte dat ik best wel wilde leven, maar dat
ik bang was voor het leven. Ik gaf mezelf geen kans. Had mezelf nooit
een kans gegeven. En ik wilde ineens niet meer een soort Jezus zijn
die zich aan het kruis laat nagelen en die dan ook nog zegt: o, vader,
vergeef het hen want ze weten niet wat ze doen. Dat ik wel zo geworden
was, kwam door alles wat ik meegemaakt had. Dat zag ik toen plotseling in. Ik had het wel allemaal gehoord, wat mijn therapeut zei, het
niet. Ik moest het ook echt zelf vóelen! Onder het schrijven ging het
voor het eerst bij mij naar binnen. Als al die ellende er niet was geweest,
was ik waarschijnlijk een heel ander iemand geweest. Een heel
blij en spontaan iemand. Iemand die wél graag wilde leven! Ik had het nooit echt geprobeerd... Toen heb ik mijn therapeut opgebeld en
Inmiddels heeft Lucy haar therapie beëindigd en haar evenwicht gevonden: een
hallelujagevoel heb. Maar ik voel mij nu soms
Bij
psychische problemen is het niet altijd nodig een professionele hulpverlener in
te schakelen. Dat professionele oplossingen ook buiten het circuit
van de geestelijke gezondheidszorg gevonden kunnen worden, tonen de volgende drie voorbeelden aan.
Een
toegewijde echtgenoot Het eerste voorbeeld laat zien hoe een liefdevolle echtgenoot de concentratiekampervaringen van
Ronnie. Haar hulpverlener neemt Ronnie eigen
leven uit handen en blokkeert Ronnie’s
tweede echtgenoot, een zakenman, professionele
wijze. Hij gebruikt een Exposure therapie, een behandeling die vaak bij angststoornissen wordt
toegepast.
Deze methode houdt in context
stap voor stap met die de angst oproepen geleidelijk in intensiteit afnemen.
‘Telkens
als mijn man merkte dat ik stil werd of verkrampte, vroeg hij
of mij iets dwarszat. Zo reden we eens in de auto over een snelweg met
van die oranje neonlampen. Dat vreemde, oranje licht dat alle kleuren
wegneemt, had ik voor eerst in Auschwitz gezien. Daardoor zag
alles er spookachtig uit. Dat was zó angstig! Ik raakte in paniek, maar
kon geen woord uitbrengen. Mijn man stopte en vroeg wat er was.
Toen ik hem vertelde wat mij beangstigde, legde hij mij heel rustig
uit dat het gewoon straatverlichting was. Hij zei: ‘Kijk maar om
je heen. Dat licht heeft niets met het kamp te maken.’ Daarna bleven we samen zitten tot mijn angst was gezakt. We
zijn ook eens een terrein met goederenwagons opgegaan. Toen
zei mijn man: ‘Kijk, die wagons zijn leeg. Daar gaan alleen maar
materialen in. Jij hoeft daar nooit meer in. Dat is voorbij. Raak ze
maar eens aan. Er gebeurt niks.’ Zo heeft hij mij stapje voor stapje geleerd
mijn angsten te overwinnen. Want toen kon ik het beredeneren. Als
ik me onprettig voelde, vroeg ik me af hoe dat kwam. En
dan lette ik goed op of er in mijn omgeving iets was dat herinneringen aan
het kamp opriep. Een bepaald voorwerp. Een beeld of geluid. Een geur of iemand die iets zei. Dan probeerde ik dat te onderzoeken.
Als ik doorhad wat er aan de hand was, zei ik tegen mezelf: dit
is niet bedreigend. Deze situatie is niet tegen mij gericht. Dit heeft
niets met mij te maken. Dan nam de angst af. Zo kon ik mijn angsten
geleidelijk steeds beter de baas. Ik draag de beelden van mijn kampverleden
nog altijd bij mij, maar ik kan ze hanteren.’
Zelfhulpboek Er
zijn veel goede zelfhulpboeken op de markt die de weg naar een professionele hulpverlener
overbodig kunnen maken. Hier volgt een voorbeeld van een vrouw die in een zelfhulpboek blijvend steun vindt.
Het
huwelijk van Francine en haar man Rick lijdt onder spanningen en
ruzies. Rick is Francine regelmatig ontrouw, maar na zijn ‘avontuurtjes’ keert
hij altijd bij haar terug. Totdat hij Francine op een keer vertelt
dat hij ‘in de zevende hemel’ is. Hij heeft zijn ‘grote liefde’ gevonden en
wil met haar verder. Francine is totaal van de kaart. ’s Nachts ligt
zij te piekeren, overdag is zij moe en gedeprimeerd. Een zelfhulpboek biedt
haar steun. Door dit boek maakt zij kennis met een boeddhistische houding die in de hedendaagse behandelingspraktijk is opgenomen onder de
naam ‘aandachtsgerichtheid’ (in de Engelstalige literatuur: mindfulness):
een intense oriëntatie op de actuele ervaring, een niet-oordelende acceptatie van en overgave aan het moment.
‘In die tijd las ik een boek van een boeddhistische monnik. Een Vietnamees, toevallig van Dat boek werd hoe je met negatieve Er steeds op nieuw over Het
was absoluut geen theoretisch boek. Ik kon er echt wat
mee in de praktijk. Er staan tips in over dagelijkse situaties. Hoe je
met allerlei gevoelens kunt omgaan. Met woede, jaloezie of wat dan
ook. Hoe je die gevoelens zo kunt veranderen dat je er zelf wat aan
hebt. Bijvoorbeeld als je woedend bent, niet zeggen: o, wat is dat
vervelend. Maar je afvragen: waaróm ben ik woedend? Eigenlijk de
woede tot vriend maken. Dan onderdruk je die niet en ga je er heel anders
naar kijken. Dan kun je de woede geleidelijk accepteren. Dan ga
je je afvragen: Wat doet die woede met mij? Wat doet het met anderen? Wat heb ik eraan? Er
staat ook een ademtechniek in waardoor je tot rust komt, die ik
nog steeds toepas. Twee of drie keer per dag een paar minuutjes. Bij
de inademing zeg je tegen jezelf: ik word rustig. Bij de uitademing ga
je glimlachen. Ik deed het ook vaak voor de spiegel en dan dacht
ik: o ja, ik kijk nog niet helemaal depressief, ik kan nog glimlachen. Ik
vond het heel belangrijk dat ik zo nog iets positiefs in mijzelf kon oproepen. Er
staan ook oefeningen in over hoe je je hoofd helemaal kunt leegmaken
en heel geconcentreerd bezig kunt zijn met wat je doet. Om
op dat moment in het hier en nu te leven. Niet in het verleden, niet
in de toekomst, maar in het nu. Nu is het zó, nu voel ik dát, nu moet
ik goed ademhalen en bij deze situatie stilstaan. Dat is de essentie
van het boek. Het
was soms wel zwaar werk. Een heel geestelijk proces. Niet in je
negatieve gevoelens blijven zitten en wegkwijnen. Nee! Want er is
daarnaast ook nog wat anders. Zonder die moeilijke situatie met die
vriendin van Rick zou ik dat niet hebben geleerd. Ik weet nu: als ik
problemen heb dan kan ik daarop terugvallen, want ik heb het beleefd
en in mijn systeem opgeslagen. Dan pak ik dat boek en weet ik weer hoe ik het moet doen.'
Lotgenotengroep Ook
bij anderen met dezelfde problemen, in de zogeheten lotgenotengroep, kunnen
mensen steun vinden. Lotgenoten erkennen en herkennen elkaars
verdriet, pijn en wanhoop. Dat alleen al kan soms een enorme opluchting
betekenen. Het kan een groep mensen betreffen die men werkelijk
ontmoet of een groep die men op internet bezoekt, want er bestaan
tal van websites over specifieke psychische problemen waarop mensen
ervaringsverhalen van lotgenoten kunnen lezen en met hen in
contact kunnen treden. Hier volgt een voorbeeld van een vrouw, Heleen,
die veel steun en plezier in haar lotgenotengroep ervaart. Heleen
is getrouwd en moeder van twee dochters. Haar man Eelco is
verzekeringsagent en veel onderweg. Heleen doet het huishouden en
verzorgt de opvoeding van de kinderen. Wanneer zij achter in de veertig
is, komt zij in de overgang. De overgang valt samen met het vertrek van
de kinderen. Van het zogeheten ‘lege-nestsyndroom’ heeft Heleen
geen last. Zij had eerder te kampen met een ‘vol nest’ en is blij dat
de kinderen de deur uit zijn. Nu heeft zij meer tijd voor zichzelf. Ook
de opvliegers storen haar niet. Die duren maar een paar minuutjes en
dan zijn ze voorbij. Maar zij is bang dat Eelco haar niet meer aantrekkelijk
vindt en wordt hevig jaloers. Dat is haar probleem. Als zij
overdag alleen thuis is, wordt zij geobsedeerd door de gedachte dat hij
haar met jongere vrouwelijke klanten bedriegt. Soms is zij ‘helemaal de
kluts kwijt’ en bespioneert zij Eelco tijdens zijn tocht langs klanten. Eelco
is steeds vol begrip, maar dat biedt geen soelaas. Zij wordt depressief. Dan leest zij over een lotgenotengroep.
‘In
een buurtkrant las ik eens over een Vido-groep in het buurthuis; dat
is een praatgroep van vrouwen-in-de-overgang, die één keer
per week bij elkaar komt. Eelco zei: “Zou dat niet iets voor je zijn,
dan leer je andere vrouwen kennen.” Dan zou ik met andere vrouwen
kunnen praten die in dezelfde situatie zaten als ik. Toen ben ik gaan dubben. Op een avond heb ik de stoute schoenen aangetrokken. De eerste keer zat ik gewoon te luisteren. De
tweede keer om
de beurt klachten andere
vrouwen wilden ontmoeten. En er was één vrouw die ook erg jaloers
was. Die ook haar man naar zijn werk volgde. Dat kwam me dus
heel bekend voor. Toen dacht ik: o, ik ben gelukkig niet de enige!’
De
Vido-groep biedt Heleen meer dan herkenning. De groep organiseert ook
creatieve middagen en gymnastiek om het lichaam in de overgang soepel
te houden. En biedt vooral gezelligheid. Heleen krijgt er een
paar goede vriendinnen met wie zij regelmatig op stap en op vakantie gaat.
En ten slotte, doordat zij zich minder afhankelijk van haar man voelt,
is zij in haar relatie met Eelco beter in staat voor zichzelf op te komen.
Mensen
hoeven geen passieve slachtoffers van hun aanleg of omstandigheden te
zijn. Zij kunnen hun leven zelf vormgeven. Momenteel –
in feite eeuwenoude – methoden in zwang die op The
Secret is zo’n methode. In het kort
De
mens is de schepper van zijn eigen leven. Hij trekt datgene aan waar
zijn aandacht naar uitgaat. Als je je leven wilt veranderen, dien je
je gedachten en overtuigingen te veranderen. Dit doe je door je wensen
en verlangens helder en specifiek onder woorden te brengen. Vervolgens
schakel je al je denkkracht in en stel je je voor dat je wensen in
vervulling gaan. Dat moet je met hart en ziel willen. Daarbij probeer
je zoveel mogelijk te ervaren: te zien, voelen en horen. Je dient
je wel bewust te zijn van de dingen die je al hebt verworven, om
je wens te kunnen concretiseren en je tevens open te stellen voor nieuwe
dingen in je leven zodat je kunt herkennen in hoeverre je wens wordt vervuld.
De
beschrijvingen van de werking van The
Secret wekken hoge verwachtingen. Maar
voor mensen met psychische problemen is een snelle weg naar de vervulling van hun wensen meestal niet weggelegd. Veranderingsprocessen
Crisis als kans Vaak
zijn mensen pas in staat hun leven een positieve wending te geven wanneer
zij in een onontkoombare situatie belanden. Wanneer zij te gen een
muur oplopen. Met een voldongen feit worden geconfronteerd waardoor
zij onmogelijk kunnen doorgaan met hun oude, vertrouwde levenswijze.
Dan moeten zij de situatie aanvaarden zoals die is. Als zij
de omstandigheden niet naar hun hand kunnen zetten, kunnen zij alleen
nog maar hun kijk erop veranderen. Op deze manier worden zij gedwongen
hun angst en pijn waaraan zij vaak lange tijd probeerden te
ontsnappen, onder ogen te zien – het startsignaal voor een nieuw begin.
Dan kunnen zij een ontwikkeling doormaken die belangrijke inzichten
oplevert. Constateren dat hun beproevingen een functie vervullen. Het
is mogelijk dat zij dan een samenhang ontdekken die zij niet
eerder zagen. De rode draad in hun leven. Later, als zij op de crisis terugkijken,
beseffen zij dat de verworven inzichten hun leven rijker en
waardevoller hebben gemaakt. Het is niet voor niets dat het woord dat
de Chinezen voor crisis gebruiken – wei-ji – is samengesteld uit twee karakters: één voor ‘gevaar’ en één voor ‘gunstige gelegenheid’.
Of
in de woorden van Francine, die ik in het vorige hoofdstuk onder het kopje Zelfhulpboek introduceerde:
‘Die
moeilijke situatie heeft mij laten zien dat ik in problematische situaties
goed kan functioneren. Dat ik dan pas mijn krachten echt goed
naar boven kan halen. Misschien gebruik ik doorgaans te weinig van
mijn energie of mogelijkheden. Want die worden meestal niet
zo aangesproken. Zo ben ik vaak introvert, bescheiden en onzeker. Maar
als het moet, kan ik het tegendeel ontwikkelen. Dan kan ik
de keerzijde laten zien. En in een crisissituatie, tja, dan moet je wel
vindingrijk worden. Zo van: zeg het maar, ik doe het wel!’
Hieronder
presenteer ik enkele verhalen van personen die een crisis, een
levensprobleem of een reeks traumatische ervaringen ten goede wisten
te keren. Mensen die niet bij de pakken bleven neerzitten en ontdekten dat zij over meer veerkracht beschikten dan zij dachten.
Hoog
en laag Suzan
komt uit een arm gezin met zes kinderen. Als zij nog klein is, wordt
haar moeder ernstig ziek. Om die reden wordt zij regelmatig voor
kortere of langere tijd naar familieleden of kindertehuizen ge - stuurd.
Zij lijdt onder een autoritaire opvoeding. Als zij haar mening geeft
of voor zichzelf opkomt, krijgt zij niet zelden slaag. Desondanks bouwt
Suzan een succesvolle carrière als zangeres op. Zij heeft een hoge sopraan
met een prachtige glans waarmee zij veel lof oogst. Zij is trots dat
zij dit op haar eentje, zonder enige hulp van haar ouders, heeft bevochten
en geniet van haar sterstatus. Suzan
merkt dat ernst, problemen en verdriet niet samengaan met zo’n
hoge stem. Dus is zij ‘eeuwig vrolijk’. Totdat zij verliefd wordt op Leon, ‘een heel serieuze, diepgravende jongen’. Leon is niet alleen geïnteresseerd
in de succesvolle zangeres, de lovende recensies, de buitenkant, maar
ook in wat er achter de glamour schuilt. Wanneer zij samen op
vakantie gaan, stelt hij Suzan vragen over haar achtergrond, over haar jeugd. Daarmee weet zij zich geen raad.
‘Ik
verkrampte helemaal. Raakte apathisch door zijn onverwachte vragen.
En werd ziek. Een dikke keel. Maagpijn. Gigantische migraine. Bonk,
bonk, bonk. Maar we werden zo intiem dat ik er niet on - deruit
kon. Ik moest met de billen bloot. En toen ben ik toch over mijzelf
gaan vertellen. Leon was heel lief, waardoor ik nog meer van hem
ging houden. En toen zijn er heel veel emoties losgekomen. Verdriet
en kwaadheid. Ik wilde daarna graag uit dat glamourplaatje stappen
dat ik van mezelf had gecreëerd. Maar daar kon ik niet zomaar afstand van nemen.’
En
dan overkomt Suzan de grootste ramp die haar in haar ogen kan overkomen:
door alle doorstane emoties kan zij met haar stem alleen nog maar met moeite de hoogte in. Als zij zingt, moet zij zich forceren.
‘Om
hoog te zingen moest ik vrij zijn van emoties. Maar ik kon mijn
gebruikelijke vrolijkheid niet meer opbrengen. Ik moest mijn gemoed
steeds meer opschroeven en oppompen. Pas dan was ik weer de
kwinkelerende sopraan. Leon had het daar heel moeilijk mee. Want
die kende inmiddels de andere Suzan. Ik ging de dingen scheiden. Bij
Leon was ik mezelf. Maar als ik een optreden had, moest hij wegwezen.’
‘De
boel opschroeven’ wordt steeds meer een kwelling. Het put haar uit.
Collega’s adviseren haar met een lagere stem te gaan zingen, maar dat
weigert zij. Zij dankt haar succes immers aan haar uitzonderlijk hoge
stem. Het is óf hoog óf niet zingen. Aangezien zij niet meer hoog kan
zingen, wordt het stoppen. Zij vervalt in een diepe depressie die jaren
duurt. Leon zorgt voor haar en probeert haar ertoe te bewegen hulp
te zoeken. Uiteindelijk gaat zij naar een organisatie voor ambulante geestelijke
gezondheidszorg. Zij ervaart er echter weinig betrokkenheid, voelt
zich niet begrepen of gesteund, en komt van de regen in de
drup. Zij wil alleen nog maar dood en bereidt een zelfmoord voor. Leon
houdt haar tegen en beweegt haar ertoe een vrijgevestigde hulpverlener die
als bekwaam bekend staat, te bellen. Zij kan meteen terecht, maar
moet wel een contract tekenen dat zij tijdens zijn therapie geen zelfmoord
pleegt. De hulpverlener, Cliff, past een methode toe die verwant is aan The Secret.
‘Cliff
vroeg: Wat zijn je wensen? Wat wil je graag? Hoe zie je jezelf graag?
Ik zei: “Nou, ik wil graag zangeres zijn. En misschien wil ik ook
wel een kind.” “En,” vroeg hij, “heb je nog meer wensen?” “Ja, ik
wil graag buiten wonen.” O, dacht ik, wat wil ik eigenlijk nog veel behalve
dood zijn. Cliff zei dat we dat allemaal in anderhalf jaar voor elkaar
zouden krijgen. Mits ik het niet opgaf. Ik moest mij heel reëel voorstellen
hoe mijn toekomst eruit zou zien. Hij zei bijvoorbeeld: “Prik
een datum in de toekomst waarop je buiten woont.” Hij liet mij
kranten en exclusieve woonbladen kopen, en mooie buitenhuizen uitknippen.
Alsof ik echt van plan was een van die huizen te gaan
kopen. Zo werd mijn droombeeld minder onwerkelijk.’
Cliff
leert Suzan tal van andere oefeningen om haar leven vorm te geven
op een manier die zij wenst en die haar wil versterken. ‘Het
waren een soort zenboeddhistische oefeningen waaruit bleek hoe
sterk je geest eigenlijk wel is. Je kunt je zó sterk op iets concentreren dat
je geest de macht krijgt over de materie. Negativiteit kan alleen
de overhand krijgen als je het zelf toelaat. Dat is wat ik ervan heb
geleerd. Zo heb ik mijn wil leren ontwikkelen. Het uitgangspunt was:
met je wil, je intentie, lukt het altijd.’ De
therapie is echter geen wondermiddel. Suzan krijgt het niet cadeau. Zij
dient het verdriet, de wanhoop en de angst die zij met haar depressie lange
tijd buiten de deur heeft weten te houden, onder ogen te zien en
zich eraan over te geven. Haar hoge stem krijgt zij er niet mee terug. Zij
gaat lessen nemen om als mezzosopraan lager te leren zingen. Na drie
jaar is zij echt een ‘mezzo’. In Nederland wordt zij gezien als een ‘afgezakte
sopraan’ en komt ze niet ‘aan de bak’. Zij moet zich eerst in het
buitenland bewijzen. Uiteindelijk lukt het haar om ook in Nederland een nieuwe start te maken.
‘Ondertussen
onderging ik een ware metamorfose. Want mijn karakter
veranderde ook. Ik voelde mij ineens stevig op de grond staan.
Geaard. Als sopraan liep ik altijd op mijn tenen, met opgetrokken schouders.
Ik kan nu zijn wie ik ben. Met mijn emoties. Want
die zijn niet meer verboden. Ik kan ze zelfs gebruiken ter verdieping van
de muziek en er mijn geld mee verdienen. Dat is het mooiste geschenk dat ik kon krijgen.’
Inmiddels heeft zij twee kinderen en woont zij in een buitenhuis.
Tijd
voor thee Het
volgende voorbeeld betreft een crisis die op het eerste gezicht niet zo
ingrijpend lijkt als die van Suzan, maar die in feite van een diepe levensangst
getuigt. De
Belgische componist Karel Goeyvaerts (1923–1993) is in de jaren vijftig
van de vorige eeuw een aanstormend talent en dikke vrienden met
de wereldberoemde Duitse componist Karlheinz Stockhausen (1928–2007).
Hij laat zich bij het componeren niet door zijn gevoelens en
stemmingen leiden, maar zoekt naar volkomen gecontroleerde en geperfectioneerde
klanken. Die vindt hij in de elektronische muziek, in
klanken die kunstmatig worden opgewekt. Er komt geen musicus meer
aan te pas. Tijdens uitvoeringen van zijn werk staan slechts twee speakers
op het podium, destijds het toppunt van moderniteit. Goeyvaerts
is bezeten van deze volmaakt beheerste klankwereld. Maar
hij krijgt de klanken niet zoals hij ze hebben wil. Hij loopt vast in de
wurggreep van de perfectie en raakt in een diepe crisis. ‘Ik zag geen uitweg,
ik schreef gewoon niets meer,’ aldus de componist. Tijdens zijn crisis
beseft hij dat zijn behoefte aan totale klankbeheersing voortkomt uit
angst, dat hij zijn angst met perfectie krampachtig – ‘met verbeten geweld’
– in de hand probeert te houden. ‘En toen kwam het verlossende idee:
alles opgeven, van het nulpunt af herbeginnen.’ Zo ontsnapt hij
uit zijn zelf gecreëerde muzikale gevangenis. Hij
gaat als vertaler werken bij de Belgische luchtvaartmaatschappij Sabena.
‘Dat alles gaf mij de ongekende en prettige gewaarwording een
“gewoon mens” te zijn.’ Het duurt niet lang of hij slaat weer aan het
componeren, nu ‘uit louter liefhebberij’. Dan krijgt hij de artistieke leiding
over een muziekorganisatie die gevestigd is in een groot herenhuis in
Gent. De atmosfeer, de rustige stemming in dat oude huis, ‘waar
tijd is voor thee’, biedt ruimte voor een nieuwe stijl van componeren. ‘Ik
ben toen gaan uitkijken naar manieren om het menselijke aan
bod te laten komen. Er is in die tijd een emotioneel element in mijn
muziek geslopen,’ aldus Goeyvaerts. ‘Ik denk dat ik überhaupt in een
emotioneel en intuïtief leven ben ontwaakt.’ Daarna volgt nog een lang en een vruchtbaar leven als componist.
Cement Het laatste voorbeeld betreft een man met extreem traumatische ervaringen.
Als jongvolwassene komt hij volkomen gebroken uit de oorlog terug.
De zware beproevingen die hij moest doorstaan, gebruikt hij als inzet
om zijn verdere leven op een vruchtbare wijze vorm te geven.
Bij
het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog sluit de zeventien - jarige
Bill (Sebil) Minco (1922–2006) zich aan bij het Geuzenverzet. Samen met
een klasgenoot maakt hij een spionagekaart van zijn woonplaats Rotterdam
met alle militaire gegevens die hij maar te pakken kan krijgen. Nog
geen jaar later wordt de verzetsgroep door verraad opgerold. Ook
de spionagekaart wordt ontdekt. In januari 1941 wordt Bill tijdens de
Duitse les door de Grüne Polizei uit
zijn schoolklas gehaald en gearresteerd. Hij
wordt overgebracht naar het Oranjehotel, de Scheveningense gevangenis,
en op 4 maart samen met een aantal andere Geuzen ter
dood veroordeeld. Wegens zijn jeugdige leeftijd ontsnapt Bill aan deze
executie. Op 13 maart wordt zijn doodstraf omgezet in levenslang tuchthuis. Twee
maanden later wordt hij overgebracht naar een tuchthuis in Untermaßfeld,
waar hij zeventien maanden in Einzelhaft –
eenzame opsluiting
– zit. Wanneer de tuchthuizen – zoals de nazi’s dat satanisch noemden
– judenrein worden
gemaakt, wordt Bill, die joods is, naar het
concentratiekamp Mauthausen gedeporteerd waar hij als dwangarbeider in
de steengroeve moet werken. Na anderhalf jaar ontberingen en
doodsangst wordt hij, aan het einde van zijn Latijn, op transport gesteld
naar het concentratiekamp Auschwitz. Bill
blijft leven omdat hij volgens de bizarre, tegenstrijdige regels van
de nazibureaucratie niet mocht worden vermoord. Hij was een zogenaamde
Schutzhäftling,
een gevangene met een beschermde status. Als
veroordeeld misdadiger moest hij zijn straf uitzitten en mocht hij
niet worden vergast. Want dat zou een verkorting van de straf hebben betekend. Na
de hel van Auschwitz en ook de dodenmars naar Dachau te hebben overleefd,
wordt hij op 30 april 1945 door de Amerikanen bevrijd.
Ik sprak Bill in 2004, twee jaar voor zijn dood. Als tweeëntachtigjarige blikt hij als volgt op zijn leven terug.
‘Mijn opvoeding thuis was, denk ik, beperkt. Mijn vader was vertegenwoordiger een
bepaald niveau te kunnen leven. Eten, drinken, vakantie, een eigen
kamer. Dat was allemaal perfect in orde. Met liefde. Maar zonder enige
inhoud. Voor leren had ik helemaal geen belangstelling. Op
de hbs heb ik bijna alle klassen gedoubleerd. De
oorlog heeft mij gevormd. In negatieve en in positieve zin. Ik kan
niet bedenken wat ik zonder die ervaringen zou zijn geworden. In
die vierenhalf jaar heb ik een heel leven geleefd. Een leven waar andere
mensen nooit aan toekomen. In die tijd heb ik ongelooflijk veel meegemaakt. Mensen naakt gezien, letterlijk en figuurlijk. Gezien
waartoe de mens in staat is. Tot welke dieptepunten. En tot welke
hoogtepunten. Dat zijn allemaal bouwstenen die mijn leven hebben
verrijkt. Want ook negatieve ervaringen kunnen – mits verwerkt
– bijdragen aan het wezen van de mens. De mens vormen. In
de Einzelhaft heb
ik – achteraf gezien – mijzelf leren kennen. Dat
kwam door de grote leegte waarin alles tijdloos werd. Ik wist niet
meer wat een uur of een dag was. Ik zag alleen dat het licht of donker
werd. De tijd glipte tussen mijn vingers door. Steeds kom je weer
in je eigen cirkel terecht! En dan heb je een kracht nodig, groter dan die van je eigen “zwaartekracht” om daar uit te komen, namelijk geestkracht!
Dan vind je op de puinhopen van jezelf nieuwe en
ongekende waarden terug, die in je verdere leven, na je gevangenschap, van
ongelooflijke betekenis blijken te zijn. Een
soort houvast is geweest dat ik van de bibliothecaris in de gevangenis
vrij regelmatig Duitse literatuur kreeg. De eerste bibliothecaris gaf
me alleen nazilectuur. Zijn opvolger vroeg wat ik graag wilde
hebben. Toen heb ik vaak de Faust van
Goethe gekregen. Hele stukken
heb ik uit mijn hoofd geleerd. Ik was jong. Ik had geen geestelijke bagage. Ik denk dat de Faust mij gedeeltelijk heeft gevormd.
Aan het denken gebracht. Ik vond het een prachtige taal. Schitterende
formuleringen. De Faust is
een deel van mijn leven geworden.’
Als
Bill uit de kampen terugkeert, duurt het meer dan tien jaar voordat hij weer een beetje overeind gekrabbeld is.
‘Na
vierenhalf jaar lichamelijke en geestelijke vernedering kun je natuurlijk
niet op 30 april 1945 de knop omdraaien. Ik was uit elkaar geslagen.
Ik kwam in brokken terug. Er was helemaal niets meer van me
over. Die brokken moesten aan elkaar komen. Dat móest! Die geestkracht
moest ik opbrengen. De wil om dat te doen! Om te leven!
Of je moest je hoofd in de schoot leggen, zoals zovelen... Wakker
liggen... Kapot gaan... Het
klinkt raar, maar bij mijn terugkomst in Nederland had ik óók
positieve gevoelens: ik leef dus ik moet er wat mee doen. Geen flauw
idee wat. Maar ik móet er wat mee doen! Ik heb het niet voor niets
overleefd. Het kan niet zinloos zijn geweest! Ik ben ergens voor bestemd. Ik
heb er wel tien jaar voor nodig gehad om die brokken weer enigszins
aan elkaar te krijgen. Om er cement tussen te voegen. En ik
moet altijd oppassen dat dat cement ertussen blijft. Dat is de rode draad
in mijn leven. Want brokken blijven brokken. Die voegen blijven er altijd zitten.’
Tot
Bills cement behoort onder meer zijn weigering Duitsers te haten. Goethe’s
Faust heeft
hem daarbij geholpen. Hij kon onmogelijk alle Duitsers
haten. Want dan zou hij Goethe óók moeten haten. En andere Duitse schrijvers of componisten die hij bewondert.
‘Niet
dat ik niet kán haten, hoor. Ik heb altijd gezegd: als ik een ss-er tegenkom
die ik herken, bijt ik ’m zijn strot af. Dat is natuurlijk makkelijk
praten. Ik zou het niet doen. Maar het belangrijkste is: ik wíl
niet haten. Want ik heb aan den lijve ondervonden waartoe haat mensen
brengt. Dat niet haten is wél een heel proces geweest... Ik
kan ook geen ruziemaken en kan het heel moeilijk verdragen als
anderen dat in mijn aanwezigheid doen. Ik weet niet of dat een goede
eigenschap is. Want soms kan ruziemaken heel verfrissend zijn.
Soms denk ik wel eens achteraf: je had misschien beter lekker ruzie
kunnen maken. Maar ik kan het niet. Dat heb ik in de oorlog niet
meegemaakt: lekker ruziemaken. Ruzie is levensgevaarlijk.’
Bill
trouwt en krijgt drie kinderen. Met een paar matrassen die een oom hem
geeft, begint hij een winkel. Hij weet de zaak met vallen en opstaan min
of meer draaiende te houden. Later groeit de winkel uit tot een grote
beddenzaak. Bill wil een maatschappelijke bijdrage leveren. Hij wordt
voorzitter van de middenstandsvereniging van zijn woonplaats Hilversum.
Eind jaren vijftig wordt hij gevraagd in de gemeenteraad. Hij
blijft er vijfentwintig jaar, eerst als raadslid, dan als wethouder.
In
de jaren zeventig belandt hij in een crisis en wendt hij zich tot een
in oorlogsslachtoffers gespecialiseerde hulpverlener. De hulpverlener heeft
voornamelijk oog voor zijn trauma’s. Hij kan niet vatten dat Bill
zijn oorlogservaringen tot nut van de samenleving wil omsmeden. Dan
ziet Bill van een behandeling af. Midden
jaren tachtig wordt hij voorzitter van de Stichting Geuzenverzet 1940–1945
die het gedachtegoed van de Geuzen op de jongere generatie
overdraagt: streven naar respect, naar gelijkwaardigheid van mensen,
naar een menswaardiger wereld. In die functie speelt hij een belangrijke
rol in het voorlichten van schoolkinderen. Sinds
1987 reikt de stichting ieder jaar de Geuzenpenning uit aan iemand
die heeft bijgedragen aan een menswaardiger wereld. In 1990 mag
Bill de penning persoonlijk uitreiken aan Richard von Weizsäcker, de
eerste naoorlogse Duitse president die erop wees dat de volkenmoord op
de joden zijn weerga niet kent en dat er zonder erkenning van het verleden geen verzoening mogelijk is.
‘Op
dat moment heb ik – achteraf gezien – de oorlog gewonnen. Dat
ik dat kón! Dat vind ik een hoogtepunt! Want het is niet moeilijk om
vriendschap te sluiten met je vrienden. Het is veel moeilijker om vriendschap te sluiten met je vijanden.’
Als
zakenman, politicus en bestuurder probeert Bill steeds onenigheden tussen mensen in goede banen te leiden. Bruggen te bouwen.
‘Ik
ben in brokken uit de oorlog gekomen. En het blijven brokken. Ik
denk dat ik mijn hele leven bezig ben geweest om te zorgen dat die
brokken niet meer uit elkaar gingen. Om dat cement ertussen te houden.
Maar ik voel me geen slachtoffer. Integendeel! Tot het ce - ment
behoort de wijze waarop ik mij in de maatschappij heb gemanifesteerd. Het
is voor mij een behoefte om mensen bij elkaar te houden. Voor
dat samenbinden van andere mensen gebruik ik, denk ik,
hetzelfde cement als voor het samenvoegen van mijn eigen brokken. Dat
is allebei een gevolg van de oorlog: houd de boel bij elkaar! Want ik heb gezien hoe het níet moet.’
‘The
skies’ Dat
mensen in staat zijn hun tegenspoed ten goede te keren, wist ook Emily
Dickinson (1830–1886), een van de grootste Amerikaanse dichters. Hier een strofe uit een van haar gedichten:
We
never know how high we are Till
we are asked to rise And
then if we are true to plan Our statures touch the skies
(Wij
weten nooit hoe groot wij zijn Tot
men ons vraagt te staan En
als de wens er waarlijk is Raakt ons formaat de hemel aan)
Portret van Emily Dickinson
De
dichteres kon het weten. Zij leed aan een chronische nierziekte die veel pijn veroorzaakte. Om die reden was zij genoodzaakt een terug- getrokken
leven te leiden. Haar pijn en eenzaamheid hebben prachtige poëzie opgeleverd.
In
de roman Van de koele meren des doods, in 1900 gepubliceerd door de Nederlandse
schrijver en psychiater Frederik van Eeden (1860–1932), komen
tal van psychologische onderwerpen aan bod die ik in het voorafgaande heb
beschreven. De roman werd in 1982 door Nouchka van met Renée Soutendijk in de hoofdrol. ‘De
geschiedenis van een vrouw. Hoe zij zocht de koele meren des Doods,
waar verlossing is, en hoe zij die vond.’ Zo begint Van Eeden de
roman over het veelbewogen leven van Hedwig Marga de Fontayne. Hoewel
blij, open en spontaan, is Hedwig van kindsbeen af regelmatig ten
prooi aan depressies en voelt zij zich aangetrokken tot de dood. Zij doet twee suïcidepogingen, beleeft een psychose en belandt als morfinehoertje
op de straten van Parijs. Maar anders dan haar literaire lotgenoten
Madame Bovary (Flaubert, 1857), Anna Karenina (Tolstoj, 1877)
en Eline Vere (Couperus, 1889) – evenals Hedwig gevangenen van
de bekrompen Victoriaanse moraal – eindigt haar leven niet met een
zelfgekozen dood, maar in vrede. De
romanfiguur Hedwig is samengesteld uit diverse vrouwen in het leven
van Frederik van Eeden, onder wie vrouwen die hij als psychiater in
behandeling had en Jeanette, een morfineverslaafde prostituee die hij
in Parijs had leren kennen. Van de koele meren des doods is geschreven als
een quasi-biografie. Na
het verschijnen van de roman vroeg men zich af of er sprake was van
het verslag van een ziektegeschiedenis. In een kort voorwoord bij de
tweede druk reageert Van Eeden hierop. Hij ontkent ten stelligste dat
het werk ‘een zielkundige studie van een min of meer pathologisch geval’
betreft, maar vanuit een ‘schoonheidsemotie voor een zielsgebeuren’ is
ontstaan. Hedwig is niet ‘ziekelijk’, maar wordt door haar gevoelige
aard meer dan anderen blootgesteld aan ‘schadelijke invloeden’ van
de maatschappij. Van Eeden noemt haar ‘uiterst fijn en edel bewerktuigd’. In onze tijd zouden wij van ‘hooggevoeligheid’ spreken.* Dankzij
haar psychische spankracht weet Hedwig haar pijnlijke ervaringen
ten goede te keren. Dat is volgens Van Eeden ‘het prachtige thema’
dat hij in zijn roman heeft willen vormgeven. Van
Eeden was zijn tijd ver vooruit. Mijns inziens zijn diens opvattingen nog
steeds actueel. Aan het einde van de roman, wanneer Hedwig in
een ziekenhuis met zuster Paula, een ‘liefdeszuster’, een aantal gesprekken voert, geeft hij zijn visie op het therapeutisch proces. Daarmee wil ik deel 3 besluiten, maar eerst volgt een samenvatting van Hedwigs leven voorafgaande aan die gesprekken. __________ Zij
zijn afkerig van eentonigheid, zoeken intense ervaringen en stemmingen
van anderen. Hierdoor
Van
de koele meren des doods Hedwig,
een bekoorlijk meisje, groeit in het midden van de negentiende eeuw
op als kind van welvarende ouders. Van kindsbeen af beklemt haar
de dorre saaiheid van het burgerlijk bestaan. Toch is zij levendig en
spontaan. Al heel jong voelt zij een verlangen naar iets wat alles te boven
gaat. Iets wat haar leven verheft en haar hele wezen vervult. Zij ervaart
die vervulling in wat zij noemt haar ‘hartsgevoel’, momenten waarin
zij haar eigenheid intens beleeft en het ‘nu’ ten volle ervaart. Dan prevelt zij haar naam. ‘Ik, ik, ik – ikzelf, ik ben Hedwig.’ Deze momenten
hebben een bijzondere lading voor haar. Zij vergeet ze nooit. Zij
voert hierover innige, diepgevoelde tweegesprekken met God, als met
een dierbare vriend die alles weet en begrijpt. Na zo’n hartsgevoel is
zij de rest van de dag vrolijk. Op
het buitenverblijf van de familie geniet Hedwig intens van de natuur.
Ook de feestdagen, wanneer de grauwe ontvangstkamer wordt omgetoverd
in een ‘schitterzaal’, tillen haar uit boven de eentonigheid van
het dagelijkse leven. De glaasjes wijn die zij krijgt en de meeslepende muziek
brengen haar in vervoering. Op zo’n feestavond ervaart zij spontaan
een orgasme. Dit gaat met een ‘hartsgevoel’ gepaard en verwart haar. De
godsdienstlessen op school brengen erotiek en seksualiteit in een sfeer
van schuld en schaamte. Het verbodene wordt nu echter spannend en
geheimzinnig, en oefent daarom een aantrekkingskracht op haar
uit. Zij krijgt ongebreidelde erotische fantasieën. Een huishoudster die
na het overlijden van haar moeder het roer overneemt, meent Hedwig
met haar zinnelijke natuur te moeten ‘tuchtigen’. Wanneer die haar
in drift een bloedneus slaat, doet Hedwig haar eerste zelfmoordpoging. Aldus
ontstaat in de woorden van Van Eeden ‘de scheiding van
de innigheid van de ziel en de innigheid van het lichaam’. Op
haar achttiende trouwt zij met de goedhartige Gerard. Gerard is evenals
Hedwig verminkt door de bekrompen seksuele moraal van zijn
tijd. Tot seksueel contact is hij niet in staat. De dagelijkse sleur van haar
huwelijk wordt Hedwig een gruwel. Toevallig komt zij in die tijd in
de kleine, armoedige boerenhoeve van vrouw Harmsen die zojuist van
haar zevende kind is bevallen. Hedwig, die graag moeder zou zijn, voelt
de behoefte om te helpen. Zij geniet ervan en ontdekt dat vrede iets
in zichzelf is. Gerard beseft dat hij Hedwig een kind moet schenken. Hedwig ‘droeg het ondragelijke’. Zij krijgt echter een fysieke afkeer
van haar man, van zijn liefkozingen en zijn nabijheid. Zij begrijpt het niet want zij houdt echt van hem. Er worden diverse artsen geraadpleegd.
Hedwig wordt naar een inrichting gestuurd, waar zij door een
jonge arts ‘geheel wordt gewreven en geknepen’, een behandeling die
haar seksueel prikkelt. Hoewel zij zich niet tot de arts voelt aangetrokken en
beseft dat hij onzuiver handelt, vindt zij het aangenaam. Ook
wanneer zij een kuur ‘met elektriciteit’ ondergaat, kan de behandelend arts
niet van haar afblijven. Weer thuis, hervat zij haar doelloos leven.
‘En zij kwam ertoe alles te haten wat zij zag en onderging.’ Hedwig
besluit de zomermaanden in een hotel aan zee door te brengen, in
de hoop dat het gevoel van weerzin zal wijken en zij weer naar huis
en man zal verlangen. Wanneer zij in het hotel pianomuziek van Beethoven,
Chopin en Liszt hoort, voelt zij ‘iets hards versmelten in zichzelf,
iets geslotens langzaam opengaan’. Verheugd dankt zij de pianist, Ritsaart,
een mooie, gevoelige man, een bohémien die zijn eigen gang
gaat. Binnen enkele dagen zijn de twee tot over hun oren verliefd op
elkaar. Wanneer zij weer thuis is, zien de geliefden elkaar regelmatig, onder
meer bij Joob, een invalide vriend van Ritsaart. Met hem voert
Hedwig vele gesprekken. Volgens Joob voelt zij zich ongelukkig omdat
‘zij zich door twee dienstmeisjes laat bedienen en alles, werkelijk alles
door anderen laat doen’. En dat leidt tot ‘ontaarding, verveling, levensmoeheid,
sufheid, saaiheid en de rest’. In
haar argeloosheid meent Hedwig dat zij haar relatie met Ritsaart ‘zuiver’
kan houden. Maar ten slotte is zij haar man ontrouw. Gerard raadt
wat er gaande is en dreigt Ritsaart te vermoorden, de aanleiding tot
Hedwigs tweede suïcidepoging. Als zij hiervan is hersteld, bant Gerard
haar uit zijn leven. Daarop vertrekt zij met Ritsaart op een concerttournee
door Engeland. Wanneer zij hun intrek in een huisje aan
de zuidkust van Engeland nemen, wordt Hedwig zwanger. Zij komt tot
rust, maar Ritsaart gedijt niet in het stille en afgelegen oord. Hij wordt
ongeduldig en wrevelig. Zij hebben regelmatig ruzies. Door haar zwangerschap
neemt Hedwigs lichamelijke verlangen naar Ritsaart af. Dan
gaan zij aan elkaars liefde twijfelen. Ritsaart, gewend aan een zwervend bestaan,
laat Hedwig soms weken alleen. Als
hij na een ruzie weer eens is vertrokken, bevalt Hedwig te vroeg van
een dochtertje. Het kind is zo zwak dat het na drie weken overlijdt. Hedwig
raakt in een psychose. Zij pakt het lijkje samen met haar juwelen in
een tas en vertrekt. Zij wil terug naar Holland, maar wordt onderweg van
haar tas beroofd en door de dief op een trein naar Parijs gezet. Daar
wordt zij in haar psychotische toestand opgenomen in het ziekenhuis La Salpêtrière.* __________ *
La Salpêtrière was in de tweede helft van de negentiende eeuw een
befaamd centrum naar
onder meer dissociatieve stoornissen, waar veel beroemde onder
wie Pierre Janet en Sigmund Freud.
Wegens
haar agitatie wordt zij in een cel opgesloten, behandelend arts met mededogen gadegeslagen. Dag zingt en tiert zij door. Totdat zij na zes weken ‘uit ontwaakt’. De arts informeert naar haar achtergrond, niets loslaten. In haar anonimiteit voelt zij zich vrij. Als
zij uit het ziekenhuis wordt ontslagen, heeft zij niets en niemand. De
arts, door Hedwig bekoord, besluit haar zolang in zijn huis op te nemen. Hij verleidt haar ook tot seksueel contact. ‘Niet dat zij hem inderdaad
lief kreeg, maar zij voelde dankbaar en geneigd hem goed te doen,
en tevens onverschillig omtrent haarzelf, week en slap, zonder weerstand,
door de pas doorstane ziekte.’ Wanneer zij de arts ten slotte afwijst,
zoekt deze een kamer en een baantje voor haar. Hedwig is bang
voor het terugkeren van de psychose. Om die reden geeft de arts haar
morfine. Zij raakt eraan verslaafd. Haar inkomsten zijn niet voldoende voor
haar dagelijkse doses. Aldus belandt zij in de prostitutie. Ondanks
alles is haar veerkracht niet gebroken. Soms is zij echt vrolijk en
opgewekt. Verbaasd constateert zij: ik ben veel ongelukkiger dan vroeger,
zou men zeggen, en toch denk ik minder aan zelfmoord. Maar de
verslaving eist haar tol. Zij wordt ziek. Wanneer zij op een keer op straat
flauwvalt, wordt zij naar een ziekenhuis gebracht. Daar lijdt zij hevig
onder de onthoudingsverschijnselen. Dagenlang ligt zij koortsig te
hijgen en kan zij geen voedsel verdragen. Wanneer zij uit hunkering naar
het middel uit een achtergehouden flesje stiekem morfine gebruikt, en
dit tegenover de behandelend arts ontkent, roept deze de hulp in
van ‘zuster Paula van de bovenzaal’. Want die weet er wel raad mee. Zuster
Paula neemt Hedwigs hand en zegt met zachte stem: ‘Je jokt en
je wilt niet jokken. Wat je wilt, doe je niet, wat je niet wilt, doe je. (…)
Zullen we het nu samen nog eens proberen met het laatste restje van
je wilsmacht? Er is nog maar een klein restje nodig. Denk maar dat je
tegen een snelle bergstroom opworstelt. Nog een klein eindje… heel klein…
dan komen de stille wateren.’ Vol schaamte geeft Hedwig haar het
flesje. ‘Nu is het goed,’ zegt zuster Paula. ‘Nu heb je vooreerst genoeg gedaan.
Nu mag je rusten.’ In de dagen die volgen, komt zuster Paula Hedwig regelmatig even moed inspreken.
De
rode draad Nadat
de ergste onthoudingsverschijnselen zijn geweken, volgen zeven gesprekken
met zuster Paula. De gesprekken zijn op te vatten als een kortdurende
psychotherapie. Hierin geeft Van Eeden zijn nog steeds actuele visie op de hulpverlening.
De
veerkracht van de hulpvrager Zuster
Paula zet Hedwigs leven in perspectief. Zij laat haar de rode draad
in haar leven zien. Hedwig komt terug op zuster Paula’s ‘stille wateren’
en zegt: ‘Ik heb altijd dood gewild. Ik verlangde naar die grote rust.
Ik noemde het: stille wateren, grazige weiden, koele meren.’ ‘Let nu
op,’ zegt zuster Paula, ‘er is leven dat dood is, en er is een dood die leven
is.’ Hedwig zocht de lichamelijke dood. Zuster Paula laat haar zien
dat ‘de koele meren des doods’ juist tijdens het leven bereikbaar zijn.
Dat zij rust kan vinden. Voldoening, vervulling en levensvreugde. Hiermee
vertolkt Van Eeden zijn opvatting dat de mens ondanks erfelijkheid
of milieu vrij is om te kiezen hoe hij zijn bestaan inricht. In
zijn eigen woorden: een mens kan door de diepste diepten gaan en toch
tot grote innerlijke hoogte stijgen. Zo laat hij zuster Paula zeggen: ‘Aan
je dieper zelf raken je stoornissen niet.’ En: ‘Jij weet dat je bent verhelderd
door je ellende. Jij weet, juist méér dan je wist.’ Maar zuster Paula
begrijpt dat dit voor iemand die zich ellendig voelt, moeilijk te vatten is zolang hij de ‘schat in het leed’ nog niet heeft ontdekt. Zij geooft
echter in Hedwigs veerkracht en is ervan overtuigd dat zij haar schat zal vinden – zoals ook de voorbeeldpersonen uit de vorige hoofdstukken Zoals
veel mensen met psychische problemen heeft ook Hedwig niet uit
eigen beweging hulp ingeroepen. Zij is pas tot een keerpunt in staat als
zij in een onontkoombare situatie is beland. Tegen zuster Paula zegt zij
dat zij geen hulp heeft gezocht omdat zij zich voor haar tekortkomingen schaamde.
Zuster Paula meent dat dit in feite ‘hoogmoed’ is, ‘een afkeer
om je gebreken te verdragen’. Als Hedwig haar fouten onder ogen had
willen zien en zichzelf had kunnen accepteren zoals zij was, zou zij haar leven eerder een wending hebben gegeven, aldus zuster Paula.
De
neutrale empathie van de hulpverlener In
het boek laat Van Eeden tussen de regels door zien dat hij als psychiater een
houding van neutrale empathie voorstaat zoals ik in
deel
2 heb beschreven.
liet
ik zien verdenkt
en haar als een politieagent een bekentenis probeert af te dwingen.
Hoe anders is de houding van zuster Paula. Haar kalme, invoelende
gedrag brengt Hedwig er vrij snel toe om haar morfinegebruik toe
te geven. In een passage uit Deel 2, Hoogmoed en minderwaardigheid, kwam aan de orde los
van de hulpverlening veerkracht bezitten. Dat zij binnen de hiërarchische therapeutische
setting gemakkelijk in de verleiding komen te menen
dat zij in hun psychische ontwikkeling ‘verder’ zijn dan hun cliënt
en hun emotionele problemen al hebben verwerkt. Zuster Paula verzeilt
niet in dergelijke therapeutische kronkels. Wanneer zij merkt dat Hedwig haar idealiseert, bijvoorbeeld, waarschuwt zij: ‘Het bezwaart me
en het is onwaar. (…) Mijn leventje is even vol platte, saaie, sombere
moeilijkheden en beslommeringen, even vol weifelingen en zwakheden
als van andere mensen.’ En als zij eens ten onrechte kribbig wordt,
geeft zij dat in het volgende gesprek ruiterlijk toe. Zuster
Paula laat Hedwig de regie over haar leven, hoezeer zij ook met
haar is begaan. Zij geeft haar geen adviezen. Haar motto is: handel oprecht,
maar zonder angst, wat de gevolgen ook zijn. Bovendien
ziet zij er zorgvuldig op toe dat zij de naar liefde hongerende Hedwig
niet aan zich bindt. Wanneer Hedwig bij het afscheid vraagt
of zij mag schrijven, behoedt zuster Paula haar voor een blijvende afhankelijkheid: ‘Liever niet. Het is zó genoeg.’
Het
‘nu’ Hedwig
besluit naar Holland terug te keren en op de boerderij van vrouw
Harmsen te gaan helpen. Als pasgetrouwde vrouw heeft zij daar voor
het eerst een intense vrede ervaren. Zij laat aan de boerderij een kamer
bouwen met uitzicht op een meer. Overdag helpt zij in de huishouding en
op het land, ’s avonds leest zij en schrijft zij in haar dagboek. ‘Van
een idyllisch leven had het weinig,’ schrijft Van Eeden. Maar ondanks
moeheid en sombere buien is Hedwig ‘wonderbaar gelukkig’. Zij
beleeft vreugde aan eenvoudige, dagelijkse dingen. Met haar sensuele aard
geniet zij volop van de natuur, ‘van de bedauwde spinnenwebben, de
mosplantjes op ’t dak, de stille bleke mist, de voorjaarsgroening en
de avondhemel boven het meer’. De momenten waarop zij
het ‘nu’ ten volle ervaart, de ‘hartsgevoelens’ uit haar kindertijd, duren
nu geen minuten meer, maar uren en soms zelfs dagen. Aldus ervaart zij steeds meer vrede en levensvreugde.
Draken
en prinsessen Mensen in psychische nood zijn in staat onvermoede innerlijke krachten aan
te boren die aan alle psychiatrische en psychologische schema’s ontsnappen.
Van eminent belang is hoe groot iemands veerkracht is, hoe
sterk zijn groeikracht, hoe groot zijn verlangen het tij te keren. Want,
zo vraagt de schrijver en dichter Rainer Maria Rilke (1875-1925) in zijn Brieven aan een jonge dichter:
Hoe
zouden wij de oude mythen kunnen vergeten die aan de wieg van
alle volkeren staan – de mythen over draken die op het allerlaatste ogenblik
in een prinses veranderen; misschien zijn alle draken in
ons leven wel prinsessen die er alleen maar op wachten ons eens mooi en moedig te zien.
.
1
De gevalsbeschrijvingen
in deze tekst © Saar Roelofs (2008). Op tekst en cartoons rusten auteursrechten.
|
Lees
ook: De
therapeut op de divan. |