Schilderijen
Inner world
Het meisje en de wolf
Portretten
Musici
Landschappen

Boeken
Niet storen. Een kritische beschouwing over de Riagg in woord en beeld
Wie is er nu gek? Over kronkels in de therapeutische relatie

Nog altijd & Cement. Levensverhalen van Auschwitz-overlevenden
Tien componistenportretten in woord en beeld
Keerpunt. Over persoonlijke crises en kansen

 

 CV 
Saar Roelofs


saar.roelofs@xs4all.nl 

© Partner Productions. 2024

 



Saar Roelofs

MIJN OPLEIDING AAN DE RIJKSAKADEMIE VAN BEELDENDE KUNSTEN (1980-1983)
 
en andere artistieke invloeden


 
 


WOORD VOORAF

Naast gepromoveerd klinisch psycholoog/gedragstherapeut ben ik beeldend kunstenaar.

Van kinds afaan heb ik getekend en geschilderd. Mijn banen als psycholoog/gedragstherapeut heb ik steeds afgewisseld met het beoefenen van de beeldende kunst of ik combineerde beide bezigheden.

In dit document beschrijf ik mijn persoonlijke ervaringen tijdens mijn vorming in de beeldende kunst en andere artistieke invloeden. De meeste aandacht besteed ik aan mijn full time opleiding aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten tussen 1980 en 1983. Wegens de te grote nadruk op traditie, ambacht en discipline was die opleiding voor mij weinig inspirerend. Dit gold niet voor de meeste van mijn medestudenten en veel van mijn docenten die in 1981, toen het instituut leek te gaan veranderen in de huidige vooruitstrevende postacademiale werkplaats voor 'artists in residence', het academiegebouw uit protest zes weken bezetten.

In dit document laat ik onder meer zien hoe ik aan de druk om mij naar de traditie van de Rijksakademie te voegen, probeerde te ontsnappen en waar ik mijn inspiratie vandaan haalde.

De beeldende kunst was en is voor mij onmisbaar. Ze vormt een rode draad in mijn leven.

Tags: Rijksakademie van beeldende kunsten (1980-1983), geschiedenis, kunstgeschiedenis (Goya, Documenta VII), persoonlijke ervaringen.

 

 

 


INHOUD

1968-1979

Model, portretten en musici
De lessen van Willem Kouwer Boomkens

Goya als inspiratiebron voor mijn latere werk
Avondschool Rijksakademie van Beeldende Kunsten
Academie Artibus
Muziek en dans
De deur naar een full time opleiding op een kier

1980-1983

Full time opleiding aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten
Traditie, ambacht en discipline
“Snelle standen”
Docenten
De appeltjes van Cézanne
Kunstgeschiedenis
“Schtrenger fan form”
Buitenstudie
Beoordeling
Westkunst
Bezetting van de Rijksakademie van Beeldende Kunsten (1981)
Monumentale schilderkunst

Vrouwen en pruimen
Goed gezelschap
Madrid
Schuren en lakken
Ongebruikelijk
Documenta VII
Isolement

Terug naar de psychologie

Vrije schilderkunst

 

 

 

 

1968-1979

 

Model, portretten en musici


Van jongs af aan heb ik getekend en geschilderd. Aangezien ik efficiënt studeerde, had ik als student
psychologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht tijd om mijn hart op te halen aan de beeldende kunst. Ik ging onder meer model- en portettekenen in de inloopateliers van Genootschap Kunstliefde in Utrecht en kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken in Amsterdam. In de inloopateliers werd geen les gegeven. Tevens portretteerde ik iedereen die bij mij op bezoek kwam, en in het studentenhuis waar ik woonde al mijn huisgenoten en hun bezoekers. Ik ben een liefhebber van klassieke muziek en tekende graag drie conservatoriumstudenten uit mijn straat tijdens hun spel - een violist, een pianist en een gitarist.

Portret, model en muziek bleven mij mijn hele leven boeien. Zo schilderde ik voor mijn boek Tien componistenportretten in woord en beeld (2000), een eerbetoon aan tien toonaangevende componisten die tussen 1990 en 2000 zijn overleden, twintig portretten die ik maakte aan de hand van foto’s en filmbeelden. Mijn latere serie Inner world ontspruit volledig uit mijn verbeelding. Verder keerde ik later meermaals terug naar het favoriete onderwerp uit mijn tijd studententijd: het schilderen van musici die zich concentreren op hun spel.

Maar zover was het nog lang niet. Eerst zou ik nog uiterst belangrijke lessen krijgen.


De lessen van Willem Kouwer Boomkens


Kouwer Boomkens in 1973

In mijn studententijd raakte ik bevriend met de schilder Willem Kouwer Boomkens (1911-1991) die zo'n veertig jaar ouder was dan ik.
Op een keer liet ik hem een stapel portretten zien en vroeg om zijn mening. Hij spaarde me niet. Als iets hem niet beviel, nam hij een diepe haal van zijn sigaret, stiet de rook in de lucht, gooide zijn hand met kracht van zich af en sprak zijn vonnis uit. IJzerdraad’klonk het fel bij een tekening met harde, gesloten contouren. Kolenkit, als ik de houtskool met mijn vingers had uitgesmeerd. Een dot watten wanneer een haardos een vormeloze massa was. Hij leerde me vanuit de vorm te denken. Om een kop of figuur met krijt of houtskool af te tasten. Als het ware te boetseren. Willem maakte me duidelijk dat je moest laten zien waaraan een kop zijn expressie ontleent. Niet aan de ogen maar aan de omgeving van de ogen. Niet aan het haar maar aan de vorm van de schedel daaronder. Je moest de vormen van binnenuit benaderen.
Vanaf dat moment begon ik de vormen van mijn model te analyseren. Een kop te construeren alsof het een geometrisch object betrof. Ik worstelde me door een leerproces waarin ik houterig werkte totdat mijn werk vaart en souplesse kreeg, en ruimtelijk werd. Om de ruimte en beweeglijkheid te versterken, gebruikte ik vaak meerdere contouren naast elkaar. Ik was zo ruimtelijk gaan denken dat ik vanaf dat moment de koppen van mijn huisgenoten ook in klei ging boetseren.
Door Willems niets ontziende lessen hadden mijn portretten aan kracht en expressie gewonnen. Dynamisch werken vanuit de vorm werd mijn fort.
Willem wijdde me eveneens in de geheimen van de schilderkunst in. Vertelde over toon en contrast. Over warme en koele kleuren, en kleurperspectief. Over het schilderen van nat-in-nat of laag over laag. Ook leerde hij mij een schilderij niet teveel uit te werken onder het motto: "Leave well enough alone".
Toen ik jaren later een full time opleiding aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten volgde, besefte ik dat ik in mijn studententijd met hulp van Willem het vak al aardig onder de knie had gekregen en inmiddels ook een eigen stijl had ontwikkeld.
Willem Kouwer Boomkens is mijn belangrijkste leraar geweest.

 

naar inhoud

Goya als inspiratiebron voor mijn latere werk

Tijdens mijn studententijd zag ik in het Rijksmuseum het Portret van Don Ramón Satué van Goya (1746-1828), een portret van een man in een ontspannen houding, op zijn gezicht een zachte uitdrukking met een zweem van wanhoop, geschilderd in sobere kleuren. Ik werd onmiddellijk een fan van de Spaanse schilder. Toen in 1970 in het Mauritshuis in Den Haag een tentoonstelling met Goya's schilderijen was, moest en zou ik erheen.
Een jaar later was er in het Prentenkabinet van het Rijksmuseum een tentoonstelling met Goya's grafiek met onder meer zijn etsenseries
Los caprichos (Grillige invallen) en Los desastres de la guerra (
De verschrikkingen van de oorlog). In Los Caprichos stelt Goya de moraal van zijn tijd aan de kaak. Bijgeloof, hypocrisie, vooroordelen, eigenbelang, machtsmisbruik, bedrog. Goya's Caprichos vormden een inspiratiebron voor mijn latere cartoons over de ggz.

Maar het waren vooral Goya’s oorlogsbeelden die een diepe indruk op me maakten. Ontzet door de gevolgen van de Napoleontische bezetting van zijn land maakte hij tussen 1810 en 1815 Los Desastres de la Guerra, een uit tweeëntachtig etsen bestaande serie. Het zijn geen hectische oorlogstaferelen met speren, kanonnen en paarden of overwinningstaferelen met nationale vlaggen zoals in zijn tijd gebruikelijk was. Met de serie maakte Goya een tijdloze aanklacht tegen oorlogsgeweld waarmee de kunstenaar ons deelgenoot maakt van de tragiek en de machteloosheid van eenlingen. Het werk is een aanklacht tegen beide partijen: Franse bezetters en Spaanse burgers die soms het recht in eigen hand namen en evenals de bezetter gruweldaden begingen. Goya maakte etsen van sadistische soldaten, van uitgehongerde vluchtelingen, van vrouwen die worden verkracht, van mannen die worden geëxecuteerd, van lijken die in een massagraf worden gedumpt. Hij maakte de prenten om uitdrukking te geven aan wat hij waarnam, vond en voelde. 'Jo lo vi, ‘Ik heb het gezien’, schrijft hij bij een van de prenten. Het zijn toestanden waarover de media nog vrijwel dagelijks berichten.
Ik zou de serie op andere plaatsen nog twee keer zien. Goya's oorlogsbeelden vormden een inspiratiebron voor mijn latere schilderijencyclus
 Het meisje en de wolf, Over een meisje in een concentratiekamp. Een verhaal van vele tijden.

Het viel mij op hoe dynamisch de composities van zijn etsen zijn, hoe sprankelend de contrasten, hoe gevarieerd de grijstinten. De tentoonstelling in het Rijksmuseum inspireerde me om een cursus etsen te volgen. Ik genoot van de geur van hars, bijenwas en notenlak. Van het afslaan van de inkt. Van het zachte gesis van de zinken plaat in de bak met water en salpeterzuur. Ik vond het spannend om het vochtige papier van de plaat te halen nadat het door de pers was gegaan. Om het resultaat te zien. De techniek van de aquatint intrigeerde me het meest: het strooien van korreltjes harspoeder op de plaat, het smelten van de hars door een lucifer onder de plaat te houden, waarna het salpeterzuur alleen het metaal rond de harskorreltjes wegbijt en er bij het afdrukken levendige grijstinten ontstaan. Op Goya's etsen had ik gezien wat een prachtige resultaten je daarmee kunt bereiken.
Toch stopte ik met etsen. Het procédé was me te bewerkelijk. De techniek stond mijn expressie in de weg. Met houtskool en verf kon ik me spontaner en rechtstreekser uitdrukken.

 

Avondschool Rijksakademie van Beeldende Kunsten


Na mijn specialisatie in de klinische psychologie en opleiding tot gedragstherapeut kreeg ik een tijdelijke, full time baan als wetenschappelijk onderzoeker aan de onderzoeksafdeling Psychiatrie van het Utrechts Medische Centrum (UMC). De baan was frustrerend en putte mij uit. Lees hierover evt. meer op mijn webpagina Geen talent voor volzaamheid: UMC.

Kort voor deze aanstelling had ik mij met een map tekeningen en gouaches aangemeld op de avondschool van de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam, een monumentaal gebouw aan de Stadhouderskade, en was aangenomen. Om de beklemmende sfeer op de onderzoeksafdeling van me af te zetten, ging ik na een lange werkdag drie of vier dagen per week in de kantine van het ziekenhuis snel een hap eten om vervolgens op de trein naar Amsterdam te springen en van zeven tot negen op de academie model en portret te tekenen. Daarvan genoot ik intens. Het tekenen vormde een tegenwicht tegen mijn netelige baan. Op de avondschool had ik onder meer les van Willem den Ouden (1928), die bekend is van zijn etsen van het Waallandschap, en modetekenares en beeldhouwer Constance Wibaut (1920-2014), een markante persoonlijkheid met wie ik het goed kon vinden. Ik vertelde haar over mijn frustrerende werk en legde uit hoe goed de avonden op de academie me deden.
Toen ik
jaren later besloot een full time dagopleiding aan de Rijksakademie te volgen, hielp ze me nauwgezet met het samenstellen van map met werk voor de toelatingsbeoordeling. 
In 1980 verhuisde ik voor die dagopleiding van Utrecht naar Amsterdam. Ik woonde in een zijstraat van de Wibautstraat die genoemd was naar Constance's grootvader Floor Wibaut (1859-1936), een sociaal bewogen wethouder in de Amsterdamse gemeenteraad. Zijn metershoge standbeeld stond vlakbij mijn huis zodat ik nog vaak aan zijn kleindochter dacht.

naar inhoud

Academie Artibus

Na afsluiting van mijn onderzoeksbaan aan het UMC volgde ik – op zoek naar nieuw werk - op de academie Artibus (thans onderdeel van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht) lessen in beeldhouwen. Ik maakte er portretten en modelstudies in klei. Ook werkte ik met bijenwas. Om de was kneedbaar te maken, moest je die je in je hand verwarmen. Je kon er in korte tijd een beeldje mee opzetten. Dat deed ik vervolgens ook thuis.
Met de academie ging ik drie dagen op studiereis naar Parijs. In die paar dagen zwierf ik van 's morgens vroeg tot 's avond laat door de stad. Ik bezocht diverse musea waaronder het Centre Pompidou, het Louvre, het Jeu de Paume en het Rodinmuseum. Ook ging ik naar een inspirerende tentoonstelling over
Les Ballets Russes, een balletgezelschap dat in het begin van de twintigste eeuw vele belangrijke dansers, choreografen, componisten en decorontwerpers had samenbracht onder wie Vaslav Nyinksky, Pablo Picasso en Igor Strawinsky.


Muziek en dans

In diezelfde periode bezocht ik in de Stadsschouwburg Utrecht voorstellingen van het Nederlands danstheater met balletten van fameuze choreografen als Hans van Maanen, Jiří Kylián en George Balanchine. Ook luisterde ik naar kamermuziek in de concertzaal van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen aan de Mariaplaats, een monumentaal neoclassicistisch pand waar het conservatorium was gevestigd. De concertzaal van het toen nog niet gerenoveerde gebouw was klein en muf. Maar het destijds nog onbekende en later wereldberoemde Orlando Kwartet dat er strijkkwartetten van Brahms speelde, heeft er definitief mijn hart veroverd.


De deur naar een full time opleiding op een kier

Mijn tweede baan was een aanstelling van drie dagen per week als klinisch psycholoog/gedragstherapeut in de alcoholkliniek van het centrum Verslavingszorg “Zeestraat” in Den Haag. Daar ontdekte ik al snel dat de zorg niet veel om het lijf had. De cliënten, droge alcoholisten, werden doorgaans met minachtig bejegend. In de loop der tijd ging baan mij hoe langer hoe meer tegenstaan. Lees hierover evt. meer op mijn webpagina Geen talent voor volgzaamheid: "Zeestraat".

Op de avonden van mijn vrije dagen, op donderdag en vrijdag, ging ik weer naar de avondschool van de Rijksakademie. Ik kon ook op vrijdag overdag als gaststudent aan anatomielessen van de dagschool deelnemen. Die lessen bestonden uit het tekenen van magere, pezige modellen zodat je de menselijke anatomie goed kon bestuderen.

De academie werd mijn lust en mijn leven. Het centrum van mijn bestaan. Vaak vroegen docenten mij of ik geen zin had om een dagopleiding te volgen. Ik begon op dat idee te sudderen. Zo zette ik de deur naar een full time opleiding op de Rijksakademie op een kier.
Zoals gezegd, stelde ik met behulp van de avondschooldocent Contsance Wibaut een map met werk samen en leverde die in voor een toelatingsbeoordeling. Ik werd aangenomen en kon meteen in het tweede basisjaar terecht (na de basisjaren kon je kiezen uit de specialisaties schilderen, grafiek en beeldhouwen). Doorgaans worden nieuwe studenten ingedeeld in het eerste basisjaar terwijl de meesten al een full time opleiding op een andere academie achter de rug hadden.
Kennelijk had ik in mijn studententijd met hulp van Willem Kouwer Boomkens het vak al aardig onder de knie gekregen.

Maar ik meldde me nog niet officieel voor de opleiding aan. Pas toen ik na bijna drie jaar “Zeestraat” een keer werd uitgescholden wegens mijn respectvolle benadering van de cliënten, hakte ik de knoop door. Ik nam ontslag.
Twee maanden later stond ik dagelijks op de Rijksakademie achter de ezel.

naar inhoud


1980-1983

FULL TIME OPLEIDING AAN DE RIJKSAKADEMIE VAN BEELDENDE KUNSTEN

 

Traditie, ambacht en discipline

In mijn eerste jaar op de Rijksakademie woonde ik nog in Utrecht dus ik reisde op en neer naar Amsterdam. Ik stond de hele dag achter de ezel, at snel wat en ging dan naar de avondlessen. Maar ik was nooit moe. Ik vond het een voorrecht dat ik een tweede kans kreeg. Ik genoot van de grote lokalen met de hoge ramen die uitkeken op de Stadhouderskade. Van het stille krassen van de krijtjes op het papier. Van de geur van olieverf die overal in het gebouw hing.
In mijn klas zaten zo'n acht studenten. Aangezien mijn klasgenoten allen al een andere opleiding achter de rug hadden, was het leeftijdsverschil niet groot. We werkten nog uitsluitend op papier en schilderden met eitempera dat ik heerlijk vond ruiken. Schilderen met olieverf op linnen was voorbehouden aan de schildersklassen.

Toch bleek de Rijksakademie geen onverdeeld genoegen te zijn. Waren de lessen op de avondschool nog ietwat vrijblijvend, op de dagschool was het kunstonderwijs in de jaren 1980-1983 gericht op ambacht en discipline, en zeer traditioneel. Het tekenen en schilderen van menselijk figuur werd als de basis van het kunstenaarschap gezien. Geheel in overeenstemming met de eeuwenoude schilderkunstige traditie werd er bijna uitsluitend naar vrouwelijk model gewerkt.


Snelle standen”

Het eerste uur tekenden we vaak wat ‘snelle standen’ werd genoemd. Daarbij wisselde het model gedurende iedere vijf minuten van pose, in een serie van gestolde bewegingen. Dat was een kolfje naar mijn hand. Dan stonden al mijn zinnen op scherp en zette ik het model in een paar streken pijlsnel neer. Daarna nam het model meestal pose van een paar uur aan.


Docenten

Ik had twee docenten, een vrouw en een man. Het verschil tussen de twee docenten kon niet groter zijn.
De vrouwelijke docent zag er in haar mantelpak en pumps steeds onberispelijk uit. Ook haar atelier was smetteloos. Haar ezel stond op een mooi tapijt waarop geen verfvlekje te zien was. Ze was van Duitse afkomst en sprak met een zwaar accent. Was aardig maar afstandelijk. Als ze ons werk beoordeelde, hanteerde ze steeds vijf categorieën. Een werk dat haar niet beviel was kortweg “nicht rottig”. Vond ze een tekening of schilderij iets beter dan noemde ze het “nicht echt rottig”. “Nicht echt schlecht” was een voldoende. ”Echt nicht schlecht” was goed. En “helemaahl nicht schlecht” was een groot compliment.
De mannelijke docent was ongedwongen. Hij stimuleerde ons om een eigen vorm te vinden. Een eigen stijl. Hij gedroeg zich als onze vriend. Zocht gezelligheid. Maar daarin ging hij soms wat ver: onder zijn aanvoering trok de helft van mijn klasgenoten tussen de middag regelmatig naar café Berkhout, een bruine kroeg op de hoek van de Stadhouderskade en de Ferdinand Bolstraat, om bier te drinken en kwam vervolgens aangeschoten in de klas terug. Soms gingen we tussen de middag naar het Stedelijk Museum om kunst te kijken en tevens in de kantine te lunchen. In de kantine spoorde de docent ons brutaalweg aan om op het dienblad koffie en broodjes te zetten, in de rij naar de kassa de broodjes op te eten en bij de kassa alleen de koffie af te rekenen.

Zelf ging ik in lunchtijd het liefst naar koffiehuis De Markt op de Albert Cuijp, een rommelige gelegenheid met formica tafels en stoelen waar ik graag kwam vanwege de bedrijvige sfeer. Ik bestelde er meestal een glas koffie en een broodje warme bal, de specialiteit van de zaak, en zat graag aan het raam om naar de serveerders te kijken die met grote bladen koffie op hun vingertoppen behendig langs de winkelende meute balanceerden om de marktlui te bedienen.

 

Kunstgeschiedenis

De overige vakken waren materiaalkennis, perspectieftekenen, anatomie en kunstgeschiedenis. Voor het perspectieftekenen gingen we vaak naar een scheepswerf. Soms ook naar een manege waar de dravende paarden een appel deden op mijn behoefte om bewegende beelden te tekenen. Maar kunstgeschiedenis boeide mij het meest. Het vak werd gegeven door een bevlogen kunsthistoricus. Aan de hand van dia's liet hij zien hoe grote schilders hun bezieling in materie vertaalden. Hoe ze boven verf, vorm en kleur uitstegen. Vooral zijn intensieve bespreking van de schilderijen en etsen van Goya maakten een diepe indruk op mij. "Schoonheid vloeit voort uit waarachtigheid", zei hij vaak. Hij verstond de kunst om dat aanschouwelijk te maken. Mijn medestudenten hadden echter geen belangstelling voor kunstgeschiedenis. Het kwam zelfs regelmatig voor dat ik als enige student in de klas zat.

In mijn eerste studiejaar ging ik naar een tentoonstelling in de Hamburger Kunsthalle, getiteld
Goya, das Zeitalter der Revolutionen. Daar hing werk van zowel de door mij bewonderde kunstenaar als van beroemde tijdgenoten onder wie William Turner en Caspar David Friedrich. Ook kon ik er Goya's etsenserie Los Desatres de la Guerra, die ik als psychologiestudent al had gezien, weer bewonderen.

naar inhoud


Schtrenger fan form”

De eerste maanden op de Rijkakademie, tot aan de kerstvakantie, was ik opgeleefd. Maar daarna boeide het tekenen en schilderen naar vrouwelijk model me steeds minder. Want het model nam steeds langduriger poses aan. Soms een of twee weken dezelfde. Dan lag ze, naakt of gekleed, onbewogen op een divan waarover een paar verschoten doeken waren gedrapeerd. Of zat in een rieten stoel wezenloos naar buiten te staren. Dat vond ik allesbehalve inspirerend. Daarom reed ik mijn ezel steeds naar een andere plaats in het leslokaal om zo telkens een nieuw werk op te zetten. Snel en spontaan. Zoals gewoonlijk gebruikte ik meerder contouren naast elkaar zodat de figuren leken te bewegen.
Maar de Duitse docent was ontevreden over mijn stijl. Mijn werk moest “schtrenger fan form”, met strakke contouren. Die behoefte aan strenge vormen sloot aan bij de traditie op de Rijksakademie.
Verder schreef de traditie voor dat een kunstwerk het gehele papier of doek bestrijkt en dat de figuur altijd tegen een uitgewerkte achtergrond moet worden geplaatst. De docent zag graag dat ik aandacht besteedde aan de achtergrond en decoratieve elementen invoegde. Maar ik hield niet van decoratie. Ik wilde me concentreren op de essentie van een pose. Bovendien was het wit van het linnen of het papier voor mij vaak een onderdeel van de compositie, hetgeen nog steeds het geval is.
Met mijn werkwijze ging ik tegen de traditie van de Rijksakademie in. Pas later besefte ik dat ik in de ruim tien jaar voordat ik naar de Rijksakademie ging mijn vorm al had gevonden. Dat mijn stijl van schilderen los en schetsmatig is. Dat de Duitse docent dreigde mij in mijn eigenheid te beknotten.

Hoewel de mannelijk docent ook vond dat ik strakkere contouren diende te gebruiken, stimuleerde hij mij meer dan zijn vrouwelijke collega om mijn eigen weg te gaan. Ik begon te schilderen wat me in mijn directe omgeving inspireerde zoals portretten van mijn klasgenoten - nu eens een kop, dan weer in een expressieve houdingen achter de ezel - of het uitzicht op de binnentuin die aan het beeldhouweratelier grensde en waar al dan niet voltooide beelden stonden. Som trok ik me terug in een van de stille, lege ateliers op de bovenverdieping van het grote gebouw waar ik schilderde wat maar voor mijn geestesoog verscheen. Alles in mijn eigen stijl.

 

De appeltjes van Cézanne

Tijdens mijn studie psychologie had ik in het vak filosofie op verrassende wijze meer over de schilderkunst geleerd. Als keuzeliteratuur had ik gekozen voor het boek De stemmen van de stilte: Merleau-Ponty's analyse van de schilderkunst van filosoof Kees Kwant, niet zozeer om mijn kennis over de filosofie te vergroten als wel die over de schilderkunst.
Geboeid als hij was door de waarneming verdiepte Merleau Ponty (1908-1961) zich in de schilderkunst, met name in de schilder Cézanne. Cézanne wilde de wereld precies zo schilderen als die oorspronkelijk aan hem verscheen, zonder vooropgezette meningen. In dat kader nam hij een complex schilderkunstig probleem onder de loep. 'Hoe schilder ik een figuur zoals ik rechtstreeks waarneem? Hoe schilder ik bijvoorbeeld een appel tegen een achtergrond? Ik zie namelijk geen lijnen. Een contour om de appel zoals ik die waarneem, bestaat niet.' Hij loste dat probleem op door met meerder contouren om zijn appels een overgangsgebied tussen voor- en achtergrond te creëren. Zo ontstaat een flexibele tussenwereld, een levendige, vibrerende overgang. Daardoor lijken zijn appels te bewegen en zijn ze niet met een enkele blik te fixeren. Volgens Merleau-Ponty doet Cézannes schilderkunst recht aan onze onmiddellijke, oorspronkelijke waarneming waarin we op hetzelfde moment steeds verschillende aspecten, vlakken en momenten van een object of figuur zien.
Mijn stijl bleek dus meer aan te sluiten bij de traditie dan de docenten op de academie mij voorspiegelden.


Buitenstudie

In juni van het eerste studiejaar gingen we met de klas op buitenstudie naar Texel. We logeerden in vakantiehuisjes en trokken erop uit om landschappen te aquarelleren. Het was mooi zomerweer en ik fietste kris kras over het eiland op zoek naar schilderachtige plekjes. Omdat het eiland is omringd door zeewater, is het licht er sprankelend. De Slufter, een door duinen omsloten strand waar via een geul zeewater het land inkomt, vond ik de mooiste plek. Ik heb er vele aquarellen gemaakt. Van les was helemaal geen sprake. Maar de buitenstudie heeft wel de basis gelegd voor mijn latere liefde voor het schilderen van landschappen.

 

Beoordeling

Aan het einde van het jaar konden we kiezen voor een specialisatie: schilderen, beeldhouwen of grafiek. Maar eerst werd ons werk beoordeeld. Het hing aan de hoge muren van ons lokaal en de vakdocenten van de verschillende afdelingen liepen er langs. Ze noemden mijn werk "dynamisch" en "virtuoos". Maar dat was niet als compliment bedoeld. De kwalificaties sloten aan bij de opmerking van mijn docenten dat mijn werk niet strak genoeg van vorm was. Toch werd het werk goed beoordeeld. Er was met name waardering voor het feit dat het bijzonder ruimtelijk was. Dat het – zoals ik van Willem Kouwer Boomkens had geleerd – vanuit de vorm was gedacht. Om die reden kreeg ik het advies om het vak beeldhouwen te kiezen. Maar dat wilde ik niet. Ik wilde schilderen. En het liefst op mijn eigen spontane manier.

Westkunst

Ging ik eerder dat jaar naar een tentoonstelling van oude meesters, in de zomervakantie van 1981 bezocht ik de expositie Westkunst in Keulen met kunst vanaf 1939. Ik werd er gegrepen door Francis Bacons Studies for a portrait of Vincent van Gogh, schilderijen waarop de schilder op robuuste wijze en in briljante kleuren verbeeldt hoe van Gogh in Zuid-Frankrijk met verf en ezel op de rug langs velden en wegen trekt op zoek naar een plek om te schilderen. De energie spat ervan af. Ook de Shelter Drawings van Henry Moore maakten indruk. Het zijn gevoelige tekeningen in sobere kleuren van mensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Londense metro voor de Duitse bombardementen schuilen. Verder bewonderde ik schilders als Franz Kline en Antoni Tàpies met hun forse vegen die deden denken aan oosterse kalligrafie. Ook genoot ik van Rothko, Picasso, Giacometti, Chagall, Kokoschka, Beckmann en Rauschenberg. In vergelijking met de bezielde kunst deze schilders was het werk van de meeste docenten op de Rijksakademie onpersoonlijk en doodsaai.

naar inhoud


Bezetting van de Rijksakademie van Beeldende Kunsten (1981)

Na mijn eerste jaar was het mij volstrekt duidelijk dat de Rijksakademie een stoffig, conservatief bolwerk was dat niet aansloot bij wat er in de moderne kunst gebeurde. De Rijksakademie was in vergelijking met de overige kunstacademies in Nederland een bevoorrecht instituut. De opleiding had een een academische status gekregen, vergelijkbaar met een universiteit. Zo heetten de specialistische afdelingen (schilderen, beeldhouwen en grafiek) 'faculteiten' en was het hoofd van een faculteit 'hoogleraar'. Het instituut ontving vijf maal zoveel overheidsgeld als de andere academies. Die voorkeursstatus dankte de academie aan de taak die ze in 1870 bij haar oprichting had gekregen. De Rijksakademie diende een voortrekkersfunctie te vervullen bij vernieuwingen in de kunst.

Maar daarvan was weinig terechtgekomen. Reden voor de overheid om het geldverslindende instituut te reorganiseren. Gesteggel op de ministeries over hoe dat zou moeten gebeuren, dateerden al vanaf 1972. Ook binnen de muren van de academie klonk de roep om vernieuwing. Al vanaf de jaren zestig vond men dat er naast het traditionele kunstonderwijs een eigentijdse postacademiale werkplaats moest komen waar gevorderde kunstenaars de ruimte zouden krijgen om onderzoek te doen en te experimenteren. Pas in de loop van 1981 namen de plannen voor zo'n werkplaats concrete vormen aan. Een stuurgroep onder voorzitterschap van de oud-burgemeester van Amsterdam Ivo Samkalden gaf de aftrap voor de nieuwe koers.
De meeste studenten en docenten vreesden dat de academie oude stijl zou worden opgeheven. Alles moest bij het oude blijven. Uit protest tegen  hervormingen werd de academie van 5 oktober tot 14 november 1981 bezet. Ondanks de felle protesten werden de twee basisjaren in 1981 afgeschaft.

In 1985, toen ik de academie al had verlaten, ging het roer om. Toen werd de Rijksakademie een postacademiale werkplaats waar jonge kunstenaars, met ondersteuning van ervaren professionals, de ruimte krijgen om zich te oriënteren op kunstvernieuwing.

Lees meer: Geschiedenis van de Rijksakademie van Beeldende Kunsten - De  werkplaats.                  


Monumentale schilderkunst

In mijn ogen stond de conservatieve houding van de bezetters in schrille tegenspraak met de artistieke vrijheid die (toekomstige) kunstenaars juist dienen te koesteren. Tijdens de bezetting ontvluchtte ik die benauwde mentaliteit. Als specialisatie koos ik monumentale schilderkunst omdat de docent in dat vak – in tegenstelling tot veel van zijn collega's – vierkant achter de vernieuwing van de academie stond. Voorts lag het gebouw voor die opleiding een paar honderd meter verwijderd van het hoofdgebouw. Zo kon ik de bezetters, die mij een verrader vonden, ontlopen. Tot mijn verbazing keurde ook de mannelijke docent uit het basisjaar, met wie ik het steeds goed had kunnen vinden, mijn standpunt af. Hij wilde geen woord meer met mij wisselen.
Monumentale schilderkunst is toegepaste kunst die rekening houdt met een bestemming van een kunstwerk. De docent had dan ook oog voor het feit dat er na de studie brood op de plank moest komen. Hij wilde zijn studenten voorbereiden op de beroepspraktijk. In zijn afdeling werd - in tegenstelling tot de opleiding vrije schilderkunst in het hoofdgebouw - niet naar model geschilderd. Vooralsnog mocht iedereen schilderen wat en hoe hij of zij wilde. Ik was hier dus op mijn plaats.

 

Vrouwen en pruimen

Maar ik kwam bedrogen uit. Mijn docent was weliswaar een joviale man maar ook een seksist. Hij was bot en grof, en wisselde in de kantine met het hoofd van de werkplaats graag schuine moppen en sterke verhalen over seksuele veroveringen uit.
Ik schilderde nu werk dat aan mijn eigen belevingswereld ontsproot. Op een keer maakte ik een schilderij van een naakte man en vrouw in een complex spanningsveld – alsof ze om elkaar heen draaiden. “Wat moet die blote kerel daar?”, was het commentaar van de docent. “Daar heb ik niks mee. Mijn schilderijen gaan over vrouwen of fruit, bij voorkeur over vrouwen en pruimen.” De boodschap was duidelijk: vrouwen dienen verleidelijk of uitdagend op het doek te staan en mannelijk naakt is taboe. Maar de docent drong er niet bij mij op aan om anders te werken dan ik wilde. Hij begon zich onverschillig tegenover mij te gedragen.
Ik besloot – net als in mijn studententijd -
musici te schilderen, waarbij  ik het accent legde op het spel en niet op de speler. Een ander thema was beladen: de Jodendeportatie tijdens de Holocaust. Ik schilderde angstig wachtende personen, of groepjes figuren tegen een achtergrond van spoorlijnen die in zuigende dieptes verdwijnen. Later speelde de Holocaust opnieuw een rol in mijn hierboven al gemoemde schilderijencyclus Het meisje en de wolf.


Goed gezelschap

Ik stond met zo'n vijf andere studenten in een atelier op de begane grond. Na een jaar eitempera ging ik nu met olieverf werken. De terpentijn waarmee we onze kwasten schoonmaakten en de verf verdunden, spetterde in het rond. Het atelier was niet hoog en dan ook altijd zwanger van het middel. Daarvan begonnen mijn ogen te prikken en kreeg ik hoofdpijn. Om die reden plaatste de docent mij in een atelier op de eerste etage dat zo groot en hoog was dat de terpentijn er kon vervliegen. Vanaf dat moment ben ik met acrylverf gaan schilderen. Die verf wordt met water verdund. Sindsdien heb ik altijd met acryl gewerkt, eerst uit tubes en potten, later maakte ik pigmenten aan met acrylaat zodat ik zelf kan bepalen hoe de substantie van de verf is: dik of dun, nat of droog en korrelig, transparant of dekkend.

Het atelier op de eerste etage was oud en vervallen. Het werd verwarmd door een grote ronde gaskachel. Dichtbij de kachel was het heet, niet ver ervandaan al koud. In de winter trok ik extra truien en soms een jas aan. De grote, hoge ruimte inspireerde me om groot te schilderen. Daar heb ik sindsdien altijd de voorkeur aan gegeven.

Ik stond er met vier andere studenten – twee vrouwen en twee mannen – die al voor hun derde jaar schilderden en ouder waren dan de studenten op de begane grond. Drie van hen hadden ook een baan in het kunstonderwijs. Ik kon het met mijn medestudenten van meet af aan goed vinden.
Ik had veel bewondering voor het werk van een van de vrouwen. Er sprak een grote eigenheid uit. Haar kleurgebruik was sober, meestal in aardkleuren, groen en kobaltblauw, en haar verfbehandeling expressief. Haar penseelstreken gingen zonder abrupte overgangen organisch in elkaar over. Ze schilderde vrouwenfiguren die opgingen in abstracte landschappen. Pas als je goed keek, zag je de vrouwen. “Zoekplaatjes”, noemde ze haar werk. We praatten samen veel over de moderne schilderkunst. Soms kwam ze even naar mijn schilderijen kijken en gaf mij aanwijzingen over kleur- en verfgebruik. Zo leerde ze me mijn penseel steeds schijnbaar achteloos door twee kleuren op mijn palet te halen zodat mijn penseelstreek steeds mix van kleuren liet zien en het doek ging vibreren. Van haar heb ik meer geleerd dan van al mijn docenten op de academie tezamen.

 

Madrid

Als student psychologie had ik al vele grote buitenlandse musea bezocht waaronder die in Parijs, Venetië, Florence, Berlijn en Londen maar nog nooit het Museo del Prado in Madrid waar de door mij bewonderde Spaanse meesterwerken hingen. En nu gingen we met de klas tien dagen op studiereis naar Madrid.

We logeerden in een hotel in de Gran Via, een drukke straat vlakbij de Plaza d'España, op ongeveer twintig minuten lopen afstand van het Prado. Ik genoot van de stad met zijn imposante gebouwen, brede straten, vele parken en – niet onbelangrijk – talloze tentjes waar je tappas, kleine pittige hapjes, kon eten. Ik vermeed de luidruchtige eet- en drinkgelagen van mijn docent en de jonge vrouwelijke studenten met wie hij zich graag omringde, en wilde ook niet met de klas naar een stierengevecht. Ik ging graag alleen op stap. Eerst dagenlang in het Prado waar ik Goya's en Velazquez' magistrale schilderijen bewonderde en schematische tekeningen van composities die mij boeiden maakte. Nadat ik mij in het Prado had volgezogen, ging ik de wijdere omgeving van Madrid verkennen. Ik stond voor dag en dauw op en nam steeds de bus naar een plaats die zich niet verder dan een uur gaans van Madrid bevond. Zo ging ik naar Toledo aan de Taag waar de schilder El Greco tot zijn dood had gewoond. In het Prado had ik al schilderijen van hem gezien, in Toledo zag ik er veel meer. Verder genoot ik van mijn wandelingen door het hooggelegen, door wallen omringde stadje met zijn wirwar van smalle straatjes. Een andere keer bezocht ik El Escorial, een gigantisch, uiterst sober paleis met dikke muren van graniet in de bergen dat Philips II had laten bouwen. Binnen was het donker en koud. Beklemmend. Heel anders was Aranjuez. Ik vond naam van de stad prachtig en genoot van de beroemde tuinen rondom het Palacio Real de Aranjuez waar de vele buxushagen uitbundig in de warme zon geurden. Ook maakte ik tochtjes naar Alcalá de Henares, de geboortestad van Cervantes, de geestelijke vader Don Quichot, en Ávila met zijn dikke hoge stadsmuren die uitkijken op de Spaanse hoogvlakte.
Ik voelde me thuis in Spanje. Hield van de cultuur, de taal, het landschap, het eten en het temperament van zijn inwoners.

naar inhoud

Schuren en lakken

Ter voorbereiding op de beroepspraktijk had de docent een opdracht voor de afdeling Monumentale schilderkunst binnengesleept: het ontwerpen en uitvoeren van een crèche in het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam waar ouders of verzorgers kinderen tot zes jaar een paar uur zouden kunnen achterlaten als ze korte tijd in het ziekenhuis waren. We maakten met zijn allen diverse ontwerpen. Daaruit werden de beste elementen gekozen. Er zou een schilderij worden gemaakt die de gehele achterwand van de ruimte besloeg en verder zouden er houten stoeltjes en een kleine houten glijbaan komen. De docent liet de jonge vrouwen op de benedenverdieping de wandschildering maken. De stoeltjes en de glijbaan die het hoofd van de werkplaats vervaardigde, moesten door mij en mijn collega's op de bovenverdieping worden gladgeschuurd en in vrolijke kleuren geverfd. En zo stonden wij op een geldverslindend instituut dat verondersteld werd het beste kunstonderwijs in Nederland te geven wekenlang te schuren en lakken.
De door de academie ontworpen crèche in het AMC heeft overigens heel lang bestaan.

naar inhoud

Ongebruikelijk

Aan het einde van het jaar vond een beoordeling plaats. Ik koos ervoor maar één schilderij te laten zien waarop ik bijzonder trots was. Op een groot houten paneel had ik met brede kwast en robuuste halen een contrastrijke compositie van figuren geschilderd in de kleuren zwart, groene aarde, zachtgeel en grijs met hier en daar een veegje donkerrood en felgeel. Het onbeschilderde rose-bruin van het hout vormde een prominent onderdeel van de compositie. Bij de beoordeling zei de docent geen woord. Waarschijnlijk vond hij het werk ongebruikelijk. Niemand op de academie had ooit zoiets gemaakt. Hij wist er zich geen raad mee.
Een vraag die al langer in mijn bewustzijn sudderde, drong zich nu op. Had ik met de academie wel een goede keuze gemaakt? Was de studielening die ik had afgesloten geen weggegooid geld? Ik werd overmand door twijfel.



Documenta VII

De Documenta is een grootscheepse presentatie van hedendaagse beeldende kunst in de plaats Kassel in Duitsland die eens in de vijf jaar wordt gehouden. De tentoonstelling is een soort culturele Wiedergutmachung (goedmaken) van het verguizen van moderne kunst in nazi-Duitsland die toen “entartet” werd genoemd. In 1977 was ik naar de zesde Documenta geweest. In de zomervakantie van 1982 ging en ik naar de zevende.

De Rijksakademie was in de negentiende eeuw blijven steken. Figuratieve schilderkunst zette er de toon en zorgde voor bloedeloze tafereeltjes: dode stillevens en futloze vrouwenfiguren. Intussen had de kunst zich ontwikkeld. Buiten de Rijksakademie waren figuratie, expressie en perspectief meer en meer taboe geworden. Een schilderij zou niets anders zijn dan verf op een plat vlak. Het moest alleen naar zichzelf verwijzen, naar zijn kleur, vorm, formaat, textuur en materiaal. Maar ook daarvan hield ik niet.

In Kassel zag ik schilderijen van zogeheten neo-expressionisten, ook wel de Neue Wilde genoemd, die rond 1980 waren teruggekeerd naar figuratie in de schilderkunst. Maar op een totaal andere manier dan op de stoffige Rijksakademie. Het werk van de schilders – onder wie Georg Baselitz, Anselm Kiefer, Julian Schnabel en Francesco Clemente – was vrijmoedig, rauw en vitaal. Geschilderd op groot formaat. Ze hongerden naar verbeelding en naar het uiten van persoonlijke gevoelens en gedachten. Naar intuïtie. Dat sprak me aan. Zo kon figuratie dus ook!


Isolement

Door de neo-expressionisten geïnspireerd, ging ik mijn derde academiejaar in. Maar mijn schilderdocent wist mijn plezier meteen weer te bederven: hij gaf mij een functie als psycholoog door mij in een atelier op de tweede etage te plaatsen dat ik samen met een jongen zou delen die hij “een beetje gestoord” noemde. Ik moest een oogje in het zeil houden. De jongen was echter zelden aanwezig zodat ik meestal alleen in het atelier stond. Eens in de drie of vier weken hees de docent zich zuchtend langs de steile trappen naar boven om een kijkje nemen, mompelde iets en ging weer naar beneden. Vermoeid van het trappenlopen bleef hij op den duur weg.

De getalenteerde collega met wie ik een etage lager bevriend was geraakt, had de academie verlaten. Ik voelde me nu geïsoleerd. Zonder enige voeding en feedback. Mijn vrije, losse penseelstreek werd steeds strakker en hoekiger. Zo schilderde ik dan eindelijk toch “schtreng fan form”.

Ik begon te snakken naar taal. Naar woorden. Naar een wijze van expressie waarin ik me weer vrij kon voelen. 's Avonds ging ik korte verhalen schrijven.

Geleidelijk raakte ik in conflict. Ik wist niet hoe het verder moest. Wilde ik eigenlijk wel een professionele kunstenaar worden? Zo nee, hoe zou ik als gesjeesde academiestudent ooit weer als psycholoog aan de slag kunnen? Ik was inmiddels over de dertig, veelzijdig en had een brede belangstelling. Maar geen toekomst.
Mijn onafhankelijkheid had mij in een isolement gebracht zoals dat ook was gebeurd in mijn banen als psycholoog. Maar als ik had geschilderd zoals op de Rijksakademie gebruikelijk was, had ik mijzelf verraden.


Terug naar de psychologie

Het idee om de academie te verlaten, begon steeds vastere vormen aan te nemen. Maar ik aarzelde om opnieuw alle schepen achter mij te verbranden. Geleidelijk drong het echter tot mij door dat mijn academietijd onder meer nodig was geweest om afstand te nemen van mijn frustrerende eerste twee banen als psycholoog en ruimte te maken voor een nieuwe start.
Halverwege mijn derde jaar op de academie hakte ik de knoop door. Ik creëerde werk voor mezelf waarin mijn eerste twee banen een vruchtbare kruisbestuiving aangingen. Dat had heel wat voeten in de aarde. Maar mijn inspanningen luidden een lange onderzoeksperiode in die voldoening gaf. Zie evt. de webpagina Geen talent voor volgzaamheid: Promotieonderzoek.


Vrije schilderkunst

Terugblikkend, ben ik blij dat ik mij niet aan de traditie van de Rijksakademie heb aangepast. Dat ik niet volgzaam ben geweest en mijn eigenheid heb bewaard. Onderwijl heb ik in stille hoekjes van de academie veel ervaring met schilderen kunnen opdoen en op de studiereizen talrijke mooie dingen gezien.

Mijn liefde voor de beeldende kunst is onverminderd blijven bestaan. Na de Rijksakademie heb ik naast mijn banen als psycholoog in alle vrijheid mijn hart aan de teken- en schilderkunst opgehaald. En dat doe ik nog steeds.


naar boven


 
 
 
 


Schilderijen
Inner world
Het meisje en de wolf
Portretten
Musici
Landschappen

Boeken
Niet storen. Een kritische beschouwing over de Riagg in woord en beeld
Wie is er nu gek? Over kronkels in de therapeutische relatie

Nog altijd & Cement. Levensverhalen van Auschwitz-overlevenden
Tien componistenportretten in woord en beeld
Keerpunt. Over persoonlijke crises en kansen

 CV 
Saar Roelofs


saar.roelofs@xs4all.nl 

© Partner  Productions