Schilderijen
Inner world
Het meisje en de wolf
Portretten
Musici
Landschappen

Boeken
Niet storen. Een kritische beschouwing over de Riagg 
Wie is er nu gek? Over kronkels in de therapeutische relatie
Nog altijd & Cement. Levensverhalen van Auschwitz-overlevenden
Tien componistenportretten in woord en beeld
Keerpunt. Over persoonlijke crises en kansen

Praktische 
info over 
de ggz hulp

 CV  Saar Roelofs

Geen talent voor volgzaamheid: 
ervaring als psycholoog in de ggz


saar.roelofs@xs4all.nl 

© Partner Productions

 

 

Klik op de cover hierboven voor
recensies van Niet storen

PRAKTISCHE INFO OVER DE GGZ-HULP

 

VERKEERDE LABELS (1)
DE DSM is niet geschikt voor diagnostiek

Compiltatie van passages uit dr. Saar Roelofs' boek NIET STOREN (1997)

 


Zie ook: Verkeerde labels (2):
PTSS wordt vaak ten onrechte aangezien voor Persoonlijkheidsstoornis


In de schaduw van het verleden

In Saar Roelofs' boek Niet storen uit 1997 wordt aan de hand van de vakliteratuur, dossieronderzoek en eigen observaties (als afdelingshoofd, onderzoeker & gedragstherapeut in de ggz) de status quo van de instellingen voor ambulante ggz uit die tijd beschreven. Het boek deed destijds veel stof opwaaien. 

In Niet storen reikt de auteur (potentiële) cliënten onder meer middelen aan om te zien of ze bij een bepaalde hulpverlener al dan niet in goede handen zijn. Cliënten dienen zodanig geïnformeerd te worden dat ze in staat zijn de hulpverleningsrelatie mede vorm te geven zodat de relatie een samenwerkingsrelatie wordt die niet eenzijdig door de hulpverlener wordt gedefinieerd. 

Wellicht kan deze info mensen die in therapie zijn of gaan, aanmoedigen om niet alleen te af te gaan op de visie van de hulpverlener maar ook te vertrouwen op hun eigen inzichten in wat nuttig en zinvol voor hen is. 

De volgende compilatie van passages uit Niet storen laat zien hoe het gebruik van de DSM als diagnostisch instrument in de ggz tot verkeerde labels kan leiden. In de tekst is 'Riagg' vervangen door 'ggz'. Aldus is deze bijna een kwart eeuw oude tekst nog steeds actueel.

N.B. vanaf 2008 dient aan een DSM-'diagnose' een standaardbehandeling te worden gekoppeld. Men spreekt dan over Diagnose Behandeling Combinatie (DBC). In haar boek Wie is er nu gek? (2008) zet Saar Roelofs haar bezwaren tegen de DBC uiteen.
 

INHOUD

DSM

De D en de S van de M

Het ideaal: een ijkpunt voor geestelijke gezondheid

De praktijk: politiek, tijdgeest en cultuur

Het gebruik van de DSM in de hulpverlening

  - Genummerd

  - Onveranderbaar

  - Posttraumatische stress-stoornis (PTSS)

  - Verwarring

  - Nutteloos

"Riagnose"

Bijbel

Ziektekosrtenverzekeraars

Beheersing en controle

Waanzin

De 'klinische blik'

Zout in de wonden

De diagnose als hypothese

 


 

DSM*

Als hulpmiddel bij de diagnose gebruiken hulpverleners in de ggz een Amerikaans handboek, de Diagnostic and statistic manual of mental disorders (Diagnostisch en statistisch handboek voor geestesstoornissen), afgekort als DSM. De DSM geeft een overzicht van alle bestaande geestesstoornissen. De geestesstoornissen worden in klassen ingedeeld, zoals bijvoorbeeld psychotische stoornis, persoonlijkheids- of ontwikkelingsstoornis en voorzien van een korte beschrijving. Van de DSM zijn al verschillende versies verschenen. In 1952 werd de eerste versie gepubliceerd. 

Uitgangspunt van de DSM is dat er scherpe grenzen bestaan tussen gezond en ziek, tussen normaal en abnormaal. Ook zijn er volgens de DSM tussen de verschillende geestesstoornissen scherpe grenzen te trekken, die - in laatste instantie - ook materieel, in de hersenen, van elkaar te onderscheiden zijn. Met het handboek kan niet worden nagegaan hoe verschillende stoornissen, bijvoorbeeld angst en depressie, met elkaar verweven zijn. Aan de DSM-classificatie ligt geen theorie ten grondslag, dat wil zeggen, over de oorzaken van de diverse geestesstoornissen worden geen uitspraken gedaan.

Om een 'diagnose' te stellen werkt de gebruiker van de DSM onder meer met een zogeheten beslisboom: via een technisch protocol - aan de hand van ingewikkelde routes van ja-neekeuzes zoals in een belastingformulier - deelt hij klachten en problemen van mensen in rubrieken in. De diverse rubrieken zijn voorzien van codenummers. Na het doorlopen van de beslisboom komt de gebruiker bijvoorbeeld uit op: 312.39, stoornis in de impulscontrole NAO. Zo’n manier van diagnosticeren wordt ook wel 'botaniseer-psychiatrie' genoemd, naar de botanicus ofwel plantkundige die zijn planten ontleedt om vast te stellen in welke categorie ze thuishoren.

 

De D en de S van de M

De DSM is in de vijftiger jaren ontworpen om statistische informatie over grote groepen mensen te verzamelen: welke geestesstoornissen komen voor in dit land, in deze regio, bij deze bevolkingsgroep, in deze stad? Daarvoor staat de 'S' in DSM. Het handboek biedt in dit geval een snelle screeningsmethode: in deze provincie komt zoveel procent angststoornissen voor, in die provincie zoveel procent. Op basis van dergelijk bevolkingsonderzoek kan het aanbod in de geestelijke gezondheidszorg worden geregeld. Er kunnen vragen worden beantwoord als: is er in deze stad een tekort aan bepaalde specialisten, moeten er in die regio meer psychiatrische centra komen, doen zich op langere termijn veranderingen voor in de hulpvraag?

Ofschoon het handboek Statistisch (S) èn Diagnostisch (D) heet te zijn, is de DSM alleen bruikbaar voor registratiedoeleinden. De 'D' van 'Diagnostisch' stelt niet veel voor: een 'diagnose' volgens de DSM is slechts een classificatie, een grove indeling in rubrieken aan de hand van een beschrijving van klachten en symptomen. Voor een diagnose van individuen in een hulpverleningssituatie is de DSM niet geschikt. Het woord 'diagnose' komt uit het Grieks en betekent letterlijk 'door-weten' of 'door-schouwen' van wat er met iemand aan de hand is. Een goede diagnose geeft - naast een samenvatting van iemands klachten en problemen - een hypothese over de oorzaak van die problemen, zoekt naar verbanden tussen die problemen en omgevingsfactoren, en geeft een vooruitblik op de behandeling. De DSM biedt slechts een technisch protocol aan de hand waarvan de hulpverlener zijn cliënt in een psychiatrische categorie indeelt, maar levert geen diagnose ten behoeve van de behandeling op. Desondanks geniet de DSM een toenemende populariteit als diagnostisch middel in de hulpverlening. Op het gebruik van de DSM als diagnostisch instrument wordt dan ook veel kritiek gehoord. Hieronder wordt die kritiek puntsgewijs samengevat.

 

Het ideaal: een ijkpunt voor geestelijke gezondheid

De DSM is samengesteld door een vooraanstaand gezelschap van Amerikaanse psychiaters en is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. De Amerikaanse psychiaters zijn van mening dat de Manual in zijn definitieve vorm - ongeacht de cultuur - overal ter wereld geraadpleegd kan worden en geldig is voor alle tijden. Een New Yorkse yup die in de war is, een angstige Groenlandse Eskimo, een Australische Aboriginal die zich ongelukkig voelt en een Afro-Surinaamse Bijlmerbewoner die ten einde raad is: in de DSM kan men opzoeken of deze personen al dan niet geestesgestoord zijn. Ook maakt het volgens de Amerikaanse psychiaters niet uit of een gevalsbeschrijving stamt uit het Stenen Tijdperk, de Middeleeuwen of de eenentwintigste eeuw. Voor geestelijke gezondheid bestaat een universeel ijkpunt waartegen afwijkingen kunnen worden afgezet. In dit standpunt herkent men het ideaal van de hedendaagse wetenschap: feiten en waarden, waarnemingen en interpretaties kunnen worden gescheiden; met behulp van strenge procedures en richtlijnen is het mogelijk een voor alle mensen geldende 'waarheid' te bereiken.

 

De praktijk: politiek, tijdgeest en cultuur

Dit ideaal is onhoudbaar. De DSM is plaats-, tijd- en cultuurgebonden. Een paar voorbeelden.

In het Amerikaans psychiatrisch genootschap dat de DSM samenstelt, zijn verschillende stromingen vertegenwoordigd. Bij de totstandkoming van de verschillende versies botsen niet alleen de wetenschappelijke inzichten, maar ook de maatschappelijke belangen. Een stroming die steeds meer veld wint, is de biologische psychiatrie. Er staan in de DSM dan ook relatief veel stoornissen van biologische oorsprong. Over het al dan niet opnemen van stoornissen die door de minder biologisch georiënteerde psychiaters in het genootschap worden voorgesteld, wordt heftig gestreden.

Dat de DSM een product is van tijdgeest en cultuur, blijkt ook uit de plaats van homoseksualiteit in het handboek door de jaren heen. In 1952 is homoseksualiteit volgens de DSM een seksuele afwijking in 1968 een niet-psychotische geestesstoornis, in 1980 een homoseksuele oriëntatiestoornis en in 1987 is homoseksualiteit geen stoornis meer. Sterker, wie zijn eigen homoseksuele gevoelens niet accepteert, is gestoord ofwel ego-dystoon. Personen die vóór 1987 nog ongezond waren, werden na 1987 plotseling gezond.

Een derde voorbeeld: voor een gebruiker van de DSM is een manager die zijn dromen gebruikt om beheersing te krijgen over onbewuste krachten normaal, maar een indiaan die zijn dromen gebruikt om beheersing te krijgen over bovennatuurlijke krachten abnormaal.

De makers van de DSM hebben dus - ondanks hun pretenties - niet een objectieve classificatie van de bestaande geestesstoornissen gemaakt. Eerder hebben zij hun subjectieve - want tijd- en cultuurgebonden - waarnemingen te boek gesteld. Wat normaal is, is een kwestie van afspraak. En niet een absoluut, universeel gegeven.

 

Het gebruik van de DSM in de hulpverlening

Genummerd

Als belangrijk argument om dit handboek als diagnostisch hulpmiddel in de hulpverlening te gebruiken, wordt aangevoerd dat het gemakkelijk is. Of zoals een hulpverlener het in een kritisch artikel over de DSM netjes formuleert: de DSM komt tegemoet aan "de behoefte aan besparing van menselijk intellect". Een psychiater die zich meer rechtstreeks uitdrukt, noemde de DSM eens een afkorting van Diagnosis for the Simpel Mind.

Welke moeite bespaart de hulpverlener zich met het gebruik van de DSM? Hij hoeft niet na te denken over de achtergrond van de problemen van zijn cliënt, niet over welke levenservaringen en leefomstandigheden hebben bijgedragen aan diens problemen, niet over hoe die problemen bij juist deze cliënt zijn ontstaan en niet over waarom die problemen bij  juist deze cliënt blijven voortbestaan. En dat is gemakkelijk. Een spreker op een studiedag van de Adviescommissie Levensbeschouwing van het Nederlands centrum Geestelijke volksgezondheid [thans Trimbos-Instituut] met de titel Inspiratie spreekt in dit verband over een "schrale mensvisie". Hij zegt verder: "Hoe fraai de metaforen ook zijn die de patiënt gebruikt om duidelijk te maken hoe hij zich voelt: zijn verhaal (...) wordt opgevat als de illustratie van iets anders. (...) Het is de DSM die de regels der exegese bepaalt in het contact tussen de patiënt en de moderne dokter." Uit het grootschalig onderzoek door het Trimbos-instituut onder drieduizend volwassen cliënten, Vraag en aanbod in de Riagg, blijkt dan ook dat er geen enkel verband bestaat tussen de aanmeldingsklachten van de cliënt en de gestelde DSM-'diagnose'.*

Met de DSM in de hand raakt de hulpverlener doof en blind voor het verhaal van de cliënt. De DSM biedt slechts een beschrijving van de problemen, een naam in vakjargon en een codenummer. De cliënt verdwijnt achter de techniek en de nummers.

*Sande, R. van der, F. Hoof en G. Hutschemaekers (1992). Vraag en aanbod in de Riagg. Een praktijkstudie van de Riagg-zorg voor volwassenen. Utrecht: Nederlands centrum Geestelijke volksgezondheid (thans Trimbos-instituut)
De afstemming van het hulpaanbod door de Riagg’s op de hulpvraag van de cliënt is te gering. Niet de hulpvraag van de cliënt staat centraal, maar de voorkeur van de hulpverlener voor een jonge, goed opgeleid cliënt van Nederlandse afkomst met vage problemen. Als concrete sociaal-maatschappelijke problemen op de voorgrond staan, menen de hulpverleners dat er onvoldoende aanknopingspunten voor een behandeling zijn. Dan verloopt de behandeling ongericht en haken de cliënten in een vroeg stadium af.

 

Onveranderbaar

De meeste kritiek op de DSM betreft de zogeheten Persoonlijkheids- stoornissen. Dit zijn - in termen van de DSM - duurzame gedragspatronen van de cliënt die nauwelijks voor verandering vatbaar zijn, die de 'persoonlijkheid' of het 'karakter' van de cliënt vertegenwoordigen. De cliënt wordt ingedeeld in categorieën als paranoïde, schizoïde, narcistische, ontwijkende of afhankelijke persoonlijkheid. Dergelijke 'diagnoses' leiden tot pessimisme over de mogelijkheden van een therapie. Zelfs tot ongeloof in de mogelijkheid tot enige verandering. Immers, waarom zou de hulpverlener zich inspannen als de cliënt toch een onveranderbaar persoonlijkheidstype is? Gedragspatronen die al langer bestaan, zoals bijvoorbeeld onzekerheid, geremdheid, depressiviteit of opstandigheid, duiden echter niet noodzakelijkerwijs op een stoornis in de 'persoonlijkheid' of het 'karakter'. Die patronen kunnen zijn ontstaan als een reactie op belastende of bedreigende gebeurtenissen van buitenaf.

 

Posttraumatische stress-stoornis (PTSS)

Een van de weinige categorieën in de DSM waarbij voor psychische problemen een duidelijke oorzaak in de buitenwereld wordt gevonden, is de zogeheten Posttraumatische stress-stoornis (PTSS). Deze stoornis ontstaat na (post) trauma's als ongevallen, geweldsmisdrijven en rampen of herhaalde traumatische ervaringen, zoals mishandeling en misbruik in de jeugd of concentratiekampervaringen. De diagnose PTSS biedt dus uitzicht op een behandeling, te weten de behandeling van het voorafgaande trauma. De diagnose wordt gesteld wanneer de klachten een maand na het trauma nog bestaan. Helaas wordt een PTSS in de ggz vaak ten onrechte aangezien voor een Persoonlijkheidsstoornis. Hierover meer in Verkeerde labels in de psychiatrie (2).

 

Verwarring

Intern onderzoek in een paar ggz-instellingen in Zuid-Holland en Utrecht laat zien dat hulpverleners zeer slordig met de richtlijnen van de DSM omspringen. Zij stellen zelden of nooit een complete diagnose volgens de gebruiksvoorschriften van de DSM. Eenzelfde gevalsbeschrijving in de handen van verschillende hulpverleners levert een enorme diversiteit aan DSM-'diagnoses' op. Waar de één een gezond mens ziet, ziet de ander een totaal verknipt persoon. Iedere hulpverlener brengt zijn eigen persoonlijke accenten aan. Dit vertroebelt het beeld op de problematiek van de cliënt.

Bovendien is het verwarrend dat de DSM ook wordt gebruikt in het kader van behandelingen die zijn gericht op inzicht in het ontstaan van de psychische problemen en op groei. Een op groei en inzicht gerichte behandeling rijmt niet met een a priori indeling in een categorie van geestesstoornissen. Immers,  er valt voor de cliënt dan niet veel meer te ontdekken. 

In de praktijk van de hulpverlening brengt de DSM geen helderheid in het hulpverleningsproces. Het systeem brengt verwarring teweeg.

 

Nutteloos

Uit het eerder genoemde onderzoek Vraag en aanbod in de Riagg blijkt dat een DSM-'diagnose' geen enkel aanknopingspunt biedt voor de behandeling. Op basis van zo’n 'diagnose' is het niet mogelijk om een behandelplan op te stellen, zelfs niet om te beslissen naar welke afdeling een cliënt het best verwezen kan worden. Met de DSM in de hand ontbreekt het de hulpverlener dus niet alleen aan inzicht in de achterliggende oorzaken van problemen, maar ook aan een vooruitblik op de behandeling.

 

'Riagnose'

Hoewel de DSM als diagnostisch instrument veel aanzien in de ggz geniet, nemen de hulpverleners het doorgaans niet zo nauw met een zorgvuldige classificatie volgens de richtlijnen van de DSM. Zij gebruiken het handboek als een soort catalogus van etiketten. Omdat er in de ggz geen sprake is van een diagnose in de zin van een 'doorweten’ of een 'doorschouwen’ van wat er met een cliënt aan de hand is, introduceert de auteur het begrip riagnose ter aanduiding van een pseudodiagnose in de Riagg.

 

Bijbel

Zoals we zagen, is de DSM niet geschikt voor de dagelijkse praktijk van de hulpverlening. Het is een misvatting dat dit grove classificatiesysteem inzicht geeft in de problematiek van de individuele cliënt. Onderzoek naar de hulpverlening in ggz-instellingen onderstreept dit nog eens. Ondanks de genoemde bezwaren geniet de DSM een toenemende populariteit in de ggz. Een beduimelde Mini-D, de beknopte uitgave van de DSM, ligt op het bureau van de hulpverleners, zoals de bijbel op het nachtkastje van ieder zich respecterend hotel.

 

ZIEKTEKOSTENVERZEKERAARS

Waaraan dankt de DSM die wijde verspreiding? Een veelgehoord argument is dat de ziektekostenverzekeraars vragen om een DSM-'diagnose' om uit te kunnen rekenen hoe duur een behandeling is. De ggz zou er niet onderuit kunnen en zich soms zelfs morrend aan de eisen van de verzekeraars onderwerpen. Dit is echter niet de belangrijkste reden. Wanneer de ggz sterke bezwaren zou uiten tegen het gebruik van de DSM in de hulpverlening, vindt zij hiervoor ongetwijfeld een welwillend oor bij verzekeraars. Deze zijn immers ook gebaat bij een goede hulpverlening. Er is echter niemand in de geestelijke gezondheidszorg die opstaat om het gebruik van de DSM als diagnostisch instrument een halt toe te roepen. Integendeel. Juist wegens de populariteit van de DSM heeft de ggz besloten dit handboek als 'diagnostisch' instrument in te voeren.

 

Beheersing en controle

Hoe valt die populariteit van de DSM te verklaren? Die populariteit hangt niet samen met de wensen en noden van de cliënt en al evenmin met een hulpverleningsfilosofie. De beweegreden om dit handboek te gebruiken moet gezocht worden in de organisatiestructuur van de ggz: in de grote nadruk op beheersing en controle, op regels, procedures en voorschriften. Of andersom: er bestaat in de ggz een grote angst voor onvoorspelbaarheid, improvisatie en experiment. De organisatie is overgestructureerd. Alles ligt vast, tot in de meest onbenullige details. De DSM past in het heersende waardesysteem. Het geeft de hulpverlener datgene waaraan hij gewend is: een technisch protocol, een a-theoretisch systeem van regels en richtlijnen waaraan hij zich dient te onderwerpen en waarin geen ruimte is voor persoonlijke betrokkenheid. Zoals de organisatie met haar hulpverleners omgaat, zo gaan de hulpverleners met hun cliënten om: met een DSM-'diagnose' reduceert de hulpverlener de belevingswereld van de cliënt tot een codenummer en een paar technische termen.

 

Waanzin

De behoefte aan een psychiatrische classificatie volgens de DSM wordt pijnlijk duidelijk in een recente biografie van een Amerikaanse psychiater over de fameuze danser van de Ballets Russes, Vaslav Nijinsky, getiteld: Vaslav Nijinsky, A leap into madness.* De psychiater vertelt een fascinerend verhaal over een man die als kind geslagen, emotioneel verwaarloosd en gepest is, die als jongeman met zijn dans mensen over de hele wereld in verrukking bracht en die de laatste dertig jaar van zijn leven voornamelijk in psychiatrische inrichtingen doorbracht. De talrijke psychiatrische etiketten die de behandelaars op Nijinsky van toepassing achtten, maken niets duidelijk aldus de auteur. We dienen ons te verdiepen in Nijinsky’s levensgeschiedenis. Maar, helaas, het bloed kruipt waar het niet gaan kan: aan het einde van zijn lijvige boek stelt de auteur de definitieve diagnose: 'Schizo-affectieve stoornis in een narcistische persoonlijkheid’'
In 1919 richt Nijinsky de volgende hartenkreet tot één van zijn psychiaters: "I wanted you to feel what I was feeling, but you failed, as you thought that I was mad."**

* Ostwald, P. (1991). Vaslav Nijinsky. A leap into madness. New York: Carol Publishing Group.
**Nijinsky, R. (1991). The diary of Vaslav Nijinsky. London: Quartet Books.

 

DE 'KLINISCHE BLIK'

Na het aanmeldingsgesprek en de intake krijgt de cliënt een behandelaar toegewezen. Meestal krijgt de cliënt voor de intake iemand anders dan voor het aanmeldingsgesprek. En de behandelaar is vaak ook weer iemand anders dan de intaker. Cliënten moeten steeds helemaal opnieuw beginnen met het opbouwen van een vertrouwensrelatie. Ook hun hele verhaal opnieuw vertellen. Want iedere hulpverlener wil zijn eigen oordeel vormen. Of dat ook bijdraagt aan het scherpstellen van de diagnose is maar de vraag. De intaker is al bekend met de eerste diagnose door de spreekuurhouder, terwijl hij de cliënt nog nooit gesproken heeft. Die eerste diagnose is in vele gevallen een riagnose. Er zullen de intaker juist die dingen opvallen die in overeenstemming zijn met de riagnose van zijn collega. Evenzo vergaat het de behandelaar. Die heeft al een compleet verslag met alle details van de intaker onder ogen gehad zonder de cliënt ooit ontmoet te hebben. Ook hij zal geneigd zijn te zien wat zijn collega al eerder zag. Een riagnose wordt steeds opnieuw bevestigd. De cliënt komt er niet meer van af.

 

Zout in de wonden

Het gevaar dat de cliënt de DSM-'diagnose' van de hulpverlener overneemt, is niet denkbeeldig. De hulpverlener is een deskundige tot wie de cliënt zich wendt omdat hij/zij zichzelf niet meer kan helpen. Veel mensen hebben een lage dunk van zichzelf. Ze hebben van kindsbeen af geleerd zich slecht en schuldig te voelen of zichzelf dom, laf en lelijk te vinden. Ze hebben geleerd zichzelf te beoordelen en veroordelen. Soms voorzien zij zichzelf ook van een psychiatrisch etiket. De wijze waarop cliënten naar zichzelf kijken, is kortom vaak verstard. Het is de taak van de hulpverlener om daarin beweging te krijgen. Maar wanneer de hulpverlener fixerende psychiatrische classificaties gebruikt, versterkt hij/zij de starre houding van de cliënt ten opzichte van zichzelf. En dat is zout in de wonden.

 

DE DIAGNOSE ALS HYPOTHESE

In Niet storen wordt op verschillende plaatsen aangegeven hoe de hulpverlener de problemen van zijn cliënt kan diagnosticeren zonder die cliënt onrecht te doen. Hier alvast de grote lijnen. Een diagnose is altijd een hypothese van de hulpverlener, een theorie over de condities die hebben geleid tot het ontstaan van de problemen van de cliënt en de condities die deze problemen instandhouden. De hulpverlener legt zijn zienswijze in een duidelijke en begrijpelijke taal aan de cliënt uit. De cliënt kan de zienswijze van de hulpverlener verwerpen, wijzigen of accepteren. Als hij wil, kan hij er ook nog een tijdje over nadenken. Wat de hulpverlener en de cliënt in de behandeling gaan doen, volgt logisch uit de hypothese.

 

 

Meer praktisch info over de ggz-hulp

 

 

Naar boven


BRONNEN: 
Zie kritische vakliteratuur over de DSM op de webpagina over Niet storen

 

© copyright: Saar Roelofs , 1997


 

Niet storen is te koop bij 

https://www.uitgeverijbelvedere.nl/boeken/niet-storen/

 


Naar boven

 


Schilderijen
Inner world
Het meisje en de wolf
Portretten
Musici
Landschappen

Boeken
Niet storen. Een kritische beschouwing over de Riagg 
Wie is er nu gek? Over kronkels in de therapeutische relatie
Nog altijd & Cement. Levensverhalen van Auschwitz-overlevenden
Tien componistenportretten in woord en beeld
Keerpunt. Over persoonlijke crises en kansen

Praktische 
info over 
de ggz hulp

 CV  Saar Roelofs

Geen talent voor volgzaamheid: 
ervaring als psycholoog in de ggz


saar.roelofs@xs4all.nl 

© Partner Productions